Grammatica blok 4 onderwerp

4.5 Zinsontleding- Onderwerp






blz. 172-174


1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, gLeerjaar 1

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4.5 Zinsontleding- Onderwerp






blz. 172-174


Slide 1 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze les kun je:

- het onderwerp van een zin benoemen
- de getalproef toepassen

Slide 2 - Tekstslide

Lees de theorie blz 172
(WIE? ) De jongens     (WAT DOEN ZE? ) voetballen.

(WIE) de wind    (WAT GEBEURT ER)  waait

Slide 3 - Tekstslide

Getalproef
Getalproef = als je de PV verandert van enkelvoud naar meervoud verandert het onderwerp ook van enkelvoud naar meervoud 

Slide 4 - Tekstslide

Getalproef
Tip: lees in plaats van het woord GETAL het woord AANTAL 
Het onderwerp en de persoonsvorm horen bij elkaar, allebei of enkelvoud of meervoud. 


Slide 5 - Tekstslide

Een kat eet
Twee katten eten

Slide 6 - Tekstslide

enkelvoud

De jongen voetbalt
De vogel vliegt
ik zwem


meervoud

De jongens voetballen
De vogels vliegen
Wij zwemmen
Kijk goed:
Als het werkwoord in het enkelvoud staat, staat het onderwerp óók in het enkelvoud.
Als het werkwoord in het meervoud staat, staat het onderwerp óók in het meervoud..

Slide 7 - Tekstslide

oefenen:
Je krijgt 6 zinnen.
Typ ze helemaal over, maar als de zin in het enkelvoud staat, maak jij er meervoud van.
Als de zin in het meervoud staat, maak jij er enkevoud van.

Slide 8 - Tekstslide

De jongen heeft zijn opdracht gemaakt.

Slide 9 - Open vraag

De leraren willen ons werk snel nakijken.

Slide 10 - Open vraag

Heb jij je wachtwoord onthouden?

Slide 11 - Open vraag

Wij drinken een kopje thee.

Slide 12 - Open vraag

De honden blaffen enorm hard.

Slide 13 - Open vraag

theorie

Werkwoordelijk gezegde en onderwerp horen bij elkaar. 

Er komt nu een filmpje waarin nog eens goed wordt uitgelegd hoe je het onderwerp vindt.
Kijk goed!

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Hoe vind je dus het onderwerp?
  1. Je zoekt eerst de persoonsvorm.
  2. Dan stel je de vraag: Wie (of wat) + de persoonsvorm
Als je het niet meer weet kijk dan in je boek op blz 172-173

Slide 16 - Tekstslide

De fietsenmaker repareert morgen mijn fiets

Het onderwerp = (stel de vraag: wie repareert?)
A
fietsenmaker
B
de fietsenmaker
C
mijn fiets
D
fiets

Slide 17 - Quizvraag

Elsa en Robert koken vanavond pasta.

Het onderwerp = (wie koken?)
A
Elsa
B
Robert
C
pasta
D
Elsa en Robert

Slide 18 - Quizvraag

Dit prachtige cadeau kocht ik voor mijn vader.

Het onderwerp = (wie...…)
A
ik
B
dit cadeau
C
dit prachtige cadeau
D
voor mijn vader

Slide 19 - Quizvraag

In de pauze zitten we vaak buiten in de zon.

Het onderwerp = (wie....)
A
in de pauze
B
vaak
C
we
D
buiten in de zon

Slide 20 - Quizvraag

Ben jij ook vergeten je huiswerk te maken?

Het onderwerp = (wie ….)
A
jij
B
je huiswerk
C
vergeten
D
ben vergeten

Slide 21 - Quizvraag

Je hebt je thee koud laten worden.

Het onderwerp = (wie.....)
A
je thee
B
koud
C
je
D
laten worden

Slide 22 - Quizvraag

Nu zelf nog een paar zinnen:
Je hoeft alleen maar het onderwerp op te schrijven.

Stel jezelf steeds de vraag:
Wie (of wat)  + het werkwoordelijk gezegde.

Slide 23 - Tekstslide

De dierentuin is de hele zomer ook 's avonds open.

het onderwerp =

Slide 24 - Open vraag

Met plezier gaat Rutger meedoen aan de landelijke wedstrijd.

Slide 25 - Open vraag

De jeans waren eigenlijk te duur, maar wel héél mooi.

Slide 26 - Open vraag

De wielrenners sprintten naar de finish.

Slide 27 - Open vraag

Ik hielp mijn moeder zaterdag in de tuin.

Slide 28 - Open vraag

Mijn ouders hebben de hele week gewerkt.

Slide 29 - Open vraag

Is het je gelukt het onderwerp van een zin te vinden?
A
ja, ik vind het gemakkelijk. Geleerd op de basisschool.
B
Het gaat een beetje. Ik vond sommige zinnen moeilijk.
C
Ik weet eigenlijk niet wat ik precies moet doen, ik gok maar wat.
D
Ik snap het echt niet.

Slide 30 - Quizvraag

Schrijf op wat je van deze les vond. Als je nog vragen hebt kan dat hier.

Slide 31 - Open vraag

En nu? 
Kijk de toets nog even goed na.
Lever de "toets"in. 
Maak als je wilt de opdrachten 14 en 15 op de Methodesite 

Ik kijk de toets  na en dan kun je hem daarna inkijken. Ik zet onder  dia 30 wat ik ervan vind. 

Slide 32 - Tekstslide