wk 01: les 3

Woensdag 6 januari - H2c (online les)
  • 10 minuten stillezen
  • Mening, argument, tegenargument
  • Aan de slag!



timer
10:00
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Woensdag 6 januari - H2c (online les)
  • 10 minuten stillezen
  • Mening, argument, tegenargument
  • Aan de slag!



timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les heb je...
...de stof van vorige lessen herhaald.

Slide 2 - Tekstslide

Deze les ga je leren...
...wat een mening, argument en tegenargument is.

Slide 3 - Tekstslide

Mening, argument, tegenargument
Mening: Wat iemand van iets of iemand vindt.

Argument: Reden waarom je iets vindt.

Tegenargument: Argument dat je aanvoert als je het niet eens bent met het genoemde argument.

Slide 4 - Tekstslide

Dilemma op woensdag

Slide 5 - Tekstslide

Dilemma op woensdag
Als je loopt, beweeg je je hoofd zoals een duif.
Je moet elke dag iets van de grond eten

Slide 6 - Poll

Een mening...
...dat is iets wat aangeeft wat jij vindt. Een mening kun je goed beginnen met 'ik vind'. Een andere mogelijkheid is: 'Mijn mening is...', of 'Je kunt wel stellen dat...' Synoniemen voor 'mening' zijn: 'discussiepunt', 'opinie' of 'standpunt'.

Slide 7 - Tekstslide

Mening of feit?
Naast meningen, waarover je kunt discussiëren, bestaan uiteraard feiten. Feiten zijn controleerbaar, onderzoekbaar. Daarover kan in principe niet gediscussieerd worden.

Slide 8 - Tekstslide

Wat heb je nu geformuleerd?
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 9 - Quizvraag

Een argument...
...geeft de reden weer waarom je iets vindt. Je ondersteunt (en verdedigt) hiermee je mening. Met argumenten kun je een ander (proberen te) overtuigen.

Slide 10 - Tekstslide

Waarom zou iemand voor het andere dilemma hebben gekozen?

Slide 11 - Open vraag

Wat heb je nu geformuleerd?
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 12 - Quizvraag

Een tegenargument...
...is een argument dat in het hoofd van je 'tegenstander' kan bestaan. Als je je verdiept in het hoofd van een tegenstander, en dus de tegenargumenten verkent, begrijp je waarom anderen iets anders vinden, maar je kunt dan ook gemakkelijker een ander overtuigen.
 

Slide 13 - Tekstslide

Als je het ingebeelde argument van een ander 'ongedaan' wilt maken, dan gebruik je...
A
een mening
B
een argument
C
een tegenargument
D
een weerlegging

Slide 14 - Quizvraag

Een weerlegging...
...is het antwoord dat jij kunt geven op het tegenargument van je tegenstander. Als je van tevoren bedenkt wat de ander vindt, kun je dit antwoord ook alvast formuleren.

Slide 15 - Tekstslide

Aan de slag!
Ga naar LessonUp wk 01: les 3
Maak slide 17 t/m 37

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Wat is de stelling (mening)?
A
Daar doen wij niet aan mee.
B
Ben je gek?
C
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
D
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.

Slide 18 - Quizvraag

Welk argument wordt er voor de stelling gegeven?
A
Ben je gek?
B
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...

Slide 19 - Quizvraag

Welk tegenargument wordt er gegeven?
A
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
B
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Daar doen wij niet aan mee.

Slide 20 - Quizvraag

Feit of mening:
'De schrijver van dit boek neemt het leven niet serieus.'
A
feit
B
mening

Slide 21 - Quizvraag

Kim zegt: 'Ik heb een nieuwe broek nodig. Mijn moeder zegt alleen dat ik nog genoeg broeken heb.'

De mening van moeder is:
A
een argument dat bij de mening van Kim past
B
een tegenargument bij de mening van Kim

Slide 22 - Quizvraag

In Italië is het eten lekker en zijn de mensen vriendelijk, zegt mijn vader. Daarom wil hij elk jaar naar Italië op vakantie.
Wat is het argument van vader?
A
Hij wil elk jaar op vakantie naar Italië
B
In Italië is het eten lekker en zijn de mensen vriendelijk.

Slide 23 - Quizvraag

In Italië is het eten lekker en zijn de mensen vriendelijk. Daarom gaan we er elk jaar naar toe.

Wat voor verband zie je hier?
A
middel-doel
B
oorzaak-gevolg
C
uitspraak-vergelijking
D
uitspraak-reden

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Video

Van Nieuwkerk vraagt aan Foppe de Haan of Ruud een ondergewaardeerde spits is. Wat is Foppe zijn antwoord?

Slide 26 - Open vraag

Met welke woorden legt Foppe uit dat hij vindt dat Ruud ondergewaardeerd wordt?

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Video

Slide 29 - Video

Iedereen wil de meneer uit de flat hebben. Wat brengt hij daar tegen in?

Slide 30 - Open vraag

Welk rijtje signaalwoorden kun je gebruiken om een argument aan te geven?
A
want, omdat, in tegenstelling tot
B
omdat, daarom, echter
C
echter, omdat, want
D
want, omdat, daarom

Slide 31 - Quizvraag

Welk rijtje signaalwoorden kun je goed gebruiken om een tegenargument en/of een weerlegging aan te geven?
A
doordat, ten slotte, echter
B
ten slotte, echter, kortom
C
echter, in tegenstelling tot, daarentegen
D
in tegenstelling tot, kortom, dus

Slide 32 - Quizvraag

Lesdoel behaald? Ik weet wat een argument is en kan dit herkennen.
A
Ja
B
Nee

Slide 33 - Quizvraag

Lesdoel behaald? Ik weet wat een mening is en kan dit herkennen.
A
Ja
B
Nee

Slide 34 - Quizvraag

Lesdoel behaald? Ik weet wat een tegenargument is en kan dit herkennen.
A
Ja
B
Nee

Slide 35 - Quizvraag

Dit vind ik nog moeilijk van de les van vandaag...

Slide 36 - Open vraag

Einde van deze les!

Slide 37 - Tekstslide