Mening, argument en tegenargument - h2b

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Mening, argument en tegenargument 

Doel:
*Je weet wat een mening, argument en tegenargument is.

Slide 2 - Tekstslide

Een feit

Slide 3 - Woordweb

Een mening/ standpunt

Slide 4 - Woordweb

Een argument

Slide 5 - Woordweb

Een tegenargument

Slide 6 - Woordweb

Theorie

Mening: wat iemand van iets of iemand vindt.
Argument: reden waarom je iets vindt.
Tegenargument: argument dat je aanvoert als je het niet eens bent met het genoemde argument.

Slide 7 - Tekstslide

Soorten argumenten
- feit
- onderzoek/ wetenschap 
- normen en waarden 
- vermoedens 
- geloof of overtuiging 
- gezag/ autoriteit 
- nut 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Video

Van Nieuwkerk vraagt aan Foppe de Haan of Ruud een ondergewaardeerde spits is. Wat is Foppe zijn antwoord?

Slide 10 - Open vraag

Met welke woorden legt Foppe uit dat hij vindt dat Ruud ondergewaardeerd wordt.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Video

Slide 13 - Video

Iedereen wil de meneer uit de flat hebben. Wat brengt hij daar tegen in?

Slide 14 - Open vraag

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het standpunt (mening)?
A
Daar doen wij niet aan mee.
B
Ben je gek?
C
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
D
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.

Slide 16 - Quizvraag

Welk argument wordt er voor de stelling gegeven?
A
Ben je gek?
B
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...

Slide 17 - Quizvraag

Welk tegenargument wordt er gegeven?
A
Ik vind Valentijn echt belachelijk.
B
Je hoeft niet altijd iets te kopen om Valentijn te vieren...
C
Het is gewoon een excuus om rozen en chocolade te verkopen.
D
Daar doen wij niet aan mee.

Slide 18 - Quizvraag

Blok 5, Lezen
Maak opdracht 2 helemaal

Klaar? Maak opdracht 4 helemaal

Slide 19 - Tekstslide