Vraagwoorden i2

De vraag
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Waarom?
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolvmbo lwooLeerjaar 1

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

De vraag
Wie?
Wat?
Waar?
Wanneer?
Waarom?

Slide 1 - Tekstslide

Wie?
Wie is jouw leerkracht?
Janneke is mijn leerkracht.

Slide 2 - Tekstslide

Wat?
Wat ga je doen?
Ik ga lezen.

Slide 3 - Tekstslide

Waar?
Waar is mijn bril?
Mijn bril is op mijn hoofd.

Slide 4 - Tekstslide

Waarom?
Waarom is hij er niet?
Hij is ziek.

Slide 5 - Tekstslide

Wanneer?
Wanneer hebben we vakantie?
Van zaterdag 8 juli tot zondag 20 augustus.

Slide 6 - Tekstslide

Hoeveel? 
Hoeveel leerlingen hebben we in de klas?
We hebben 8 leerlingen in de klas. 

Slide 7 - Tekstslide

Wie of wat?

Slide 8 - Tekstslide

Wie heeft les?
A
Amir.
B
De pen.

Slide 9 - Quizvraag

Wat ga je eten?
A
Om 19 uur.
B
De soep

Slide 10 - Quizvraag

Wie is blij vandaag?
A
Ik!
B
De tafel.

Slide 11 - Quizvraag

Wat ga je doen?
A
Voetballen.
B
9 uur.

Slide 12 - Quizvraag

Wie zit op de stoel?
A
De kast.
B
Mohammad.

Slide 13 - Quizvraag

_______ is moe?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 14 - Quizvraag

_____ doe je?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 15 - Quizvraag

_____ moeten we doen?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 16 - Quizvraag

______ is boos?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 17 - Quizvraag

_____ wil je drinken?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 18 - Quizvraag

_____ fietst naar school?
A
Wie?
B
Wat?

Slide 19 - Quizvraag

Wie ___ ____?

Slide 20 - Woordweb

Wat ___ ____?

Slide 21 - Woordweb

Waar, wanneer, hoeveel,  waarom?

Slide 22 - Tekstslide

Wanneer ga je naar huis?
A
Nederland.
B
Ik ben moe.
C
Half 1.

Slide 23 - Quizvraag

Waar is het station?
A
Om 11 uur.
B
Rechtdoor en dan naar rechts.
C
Hij is ziek.

Slide 24 - Quizvraag

Wanneer is het vakantie?
A
In de lente.
B
Om 15 uur.
C
Op 8 juli.

Slide 25 - Quizvraag

Waarom ben je moe?
A
Het ziekenhuis.
B
Ik slaap niet goed.
C
Maandag.

Slide 26 - Quizvraag

Waar ga je naartoe?
A
Naar huis.
B
Ik heb honger.
C
Om 10 uur.

Slide 27 - Quizvraag

Wanneer is het weekend?
A
Morgen.
B
Om 18 uur.
C
Op school.

Slide 28 - Quizvraag

_________ ben je thuis? Om tien uur.
A
Hoe laat
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 29 - Quizvraag

_________ is het station?
A
Waarom
B
Wanneer
C
Waar

Slide 30 - Quizvraag

_________ is zij te laat? Haar fiets is kapot.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 31 - Quizvraag

___________ is de school?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 32 - Quizvraag

___________ is het vakantie? Over twee weken.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 33 - Quizvraag

___________ kinderen heb jij? Ik heb vier kinderen.
A
Wie
B
Hoeveel
C
Wat

Slide 34 - Quizvraag

___________ is het station?
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 35 - Quizvraag

___________ hebben we taalcafé? Dinsdag.
A
Waar
B
Wanneer
C
Waarom

Slide 36 - Quizvraag

Waarom ____ ____?

Slide 37 - Woordweb

Waar ____ ____?

Slide 38 - Woordweb

Wanneer ____ _____?

Slide 39 - Woordweb

Hoeveel ____ _____?

Slide 40 - Woordweb

Vraagwoorden
Spelletjes op Wordwall:

Slide 41 - Tekstslide

Ik snap alles!
😒🙁😐🙂😃

Slide 42 - Poll

Hoe was de les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 43 - Poll