HAVO 4 - Practise Test Unit 5

 HAVO 4
         Test Unit 5
          Grammar
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

 HAVO 4
         Test Unit 5
          Grammar

Slide 1 - Tekstslide

Contents
This test will include tasks on the following topics:
1.  Mixed tenses
2. Vocab Extra
3. Adjective or Adverb
4. Comparisons
5. Both, either, neither, etc.
6. Relative Pronouns
                                           Have fun ;)


Slide 2 - Tekstslide

1. Mixed tenses
Fill in the correct tense with the words in brackets. 

eight items

Slide 3 - Tekstslide

1/8 When they saw her I wondered where they (to meet) ... before.

Slide 4 - Open vraag

2/8 So, what (you – to visit) ... in London next Summer?

Slide 5 - Open vraag

3/8 Do you realise we (to try) ...to reach you for the past seven hours?

Slide 6 - Open vraag

4/8 Jason (to wear) ... a grey suit when I saw him at the wedding.

Slide 7 - Open vraag

5/8 I promise I (to go) ...to the butcher's for you when I get home.

Slide 8 - Open vraag

6/8 Do you know when the supermarket
(to close) ... today?

Slide 9 - Open vraag

7/8 They (to know) ... each other for 10 years when they got married.

Slide 10 - Open vraag

8/8 Sorry, I can’t come tomorrow, because I (to meet) ... an old friend in town.

Slide 11 - Open vraag

2. Vocab extra
False friends & UK/USA words

twelve items

Slide 12 - Tekstslide

1/12 Geef de vertaling van de valse vriend.
........ = Fabriek / Fabric = .........
(kleine letters en een spatie ertussen)

Slide 13 - Open vraag

2/12 Geef de vertaling van de valse vriend.
........ = Brutaal / Brutal = .........
(kleine letters en een spatie ertussen)

Slide 14 - Open vraag

3/12 Geef de vertaling van de valse vriend.
........ = Raar / Rare = .........
(kleine letters en een spatie ertussen)

Slide 15 - Open vraag

4/12 Geef de vertaling van de valse vriend.
........ = Smal / Small = .........
(kleine letters en een spatie ertussen)

Slide 16 - Open vraag

5/12 Geef de vertaling van de valse vriend.
........ = Braaf / Brave = .........
(kleine letters en een spatie ertussen)

Slide 17 - Open vraag

6/12 Geef de vertaling van de valse vriend.
........ = Vast / Vast= .........
(kleine letters en een spatie ertussen)

Slide 18 - Open vraag

7/12 Geef de vertaling van de Amerikaanse woorden naar het Britse Engels.
Candy

Slide 19 - Open vraag

8/12 Geef de vertaling van de Amerikaanse woorden naar het Britse Engels.
Vacation

Slide 20 - Open vraag

9/12 Geef de vertaling van de Amerikaanse woorden naar het Britse Engels.
Drugstore

Slide 21 - Open vraag

10/12 Geef de vertaling van de Amerikaanse woorden naar het Britse Engels.
Trunk

Slide 22 - Open vraag

11/12 Geef de vertaling van de Amerikaanse woorden naar het Britse Engels.
Pavement

Slide 23 - Open vraag

12/12 Geef de vertaling van de Amerikaanse woorden naar het Britse Engels.
Fall

Slide 24 - Open vraag

3. Adjective or Adverb
Fill in the correct adjective or adverb. Use the words in brackets.

five items

Slide 25 - Tekstslide

1/5 Ron is a (17 jaar oude) ... Dutch boy.

Slide 26 - Open vraag

2/5 Do you find rafting an (enorm) ... enriching experience?

Slide 27 - Open vraag

3/5 Anything wrong? You are driving (verrassend) ...(snel) ....

Slide 28 - Open vraag

4/5 Your plan sounds (goed) ... but can it be carried out (gemakkelijk) ...?

Slide 29 - Open vraag

5/5 Janet spoke to us (friendly) ...

Slide 30 - Open vraag

4. Comparisons
Use comparisons. Give the English for the words in brackets.

five items

Slide 31 - Tekstslide

1/5 Are you just (even snel als) ... Lesley?

Slide 32 - Open vraag

2/5 You should have tackled this (voorzichtiger (careful)) ... because in my opinion you used the (slecht) ... possible approach.

Slide 33 - Open vraag

3/5 We’ve had (minder) ... customers this week.

Slide 34 - Open vraag

4/5 I find this car (niet zo mooi als) ... that one.

Slide 35 - Open vraag

5/5 My dad likes fast cars, (hoe sneller, hoe beter) ...

Slide 36 - Open vraag

5. Both, either, neither, etc.
Fill in: ‘both’, ‘each’, ‘either’, ‘other’, ‘neither’ or ‘none’. If necessary, make a combination with: ‘and’, ‘of’, ‘or’, ‘nor’. Use the words in brackets.

three items

Slide 37 - Tekstslide

1/3 Are you sure that (Neil – Noah) ... are coming to the party as well?

Slide 38 - Open vraag

2/3 I don’t know who told me. It must have been (Jessica – Zoe) ... because they were the only two I talked to.

Slide 39 - Open vraag

3/3 Who called you, Jane or Esther? – .... , Sarah called me.

Slide 40 - Open vraag

6. Relative Pronouns
Fill in the correct relative pronoun. When you see two writing lines, you have to add an extra word (e.g. with, for, in, about).

five items

Slide 41 - Tekstslide

1/5 Is that the actrice __________ __________ you have bought these flowers?

Slide 42 - Open vraag

2/5 I like action films __________ __________ the good guys beat the bad guys.

Slide 43 - Open vraag

3/5 Peter is a new student __________ __________ I know hardly anything.

Slide 44 - Open vraag

4/5 That guy over there, __________ name escapes me right now, is new in my class this year.

Slide 45 - Open vraag

5/5 On holiday we had a rental car __________ __________ we had to pay €300 a week.

Slide 46 - Open vraag

Slide 47 - Tekstslide