woensdag

Woensdag 29 januari
Lesuur
Docent
Lesuur
Docent
08.30 - 09.00 uur Inloop
12.35 - 13.05 uur pauze
09.15 - 10.00 uur kunst
meneer Gilberto
13.05 - 13.50 uur NT2 tekst lezen - Rotkat
mevrouw Mieke
10.00 - 10.45 uur rekenen
meneer Antoon / mevrouw Désirée
13.50 - 14.35 uur NT2
mevrouw Karin
10.45 - 11.05 uur pauze
11.05 - 11.50 uur mentoruur
mevrouw Mieke
11.50 - 12.35 uur - grammatica meervoud
mevrouw Mieke
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2ISK

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woensdag 29 januari
Lesuur
Docent
Lesuur
Docent
08.30 - 09.00 uur Inloop
12.35 - 13.05 uur pauze
09.15 - 10.00 uur kunst
meneer Gilberto
13.05 - 13.50 uur NT2 tekst lezen - Rotkat
mevrouw Mieke
10.00 - 10.45 uur rekenen
meneer Antoon / mevrouw Désirée
13.50 - 14.35 uur NT2
mevrouw Karin
10.45 - 11.05 uur pauze
11.05 - 11.50 uur mentoruur
mevrouw Mieke
11.50 - 12.35 uur - grammatica meervoud
mevrouw Mieke

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Woordenschat
Vandaag vijf (nieuwe) woorden bij les 
Schrijf het woord op en ook de betekenis.

Slide 5 - Tekstslide

de apotheek
  • plaats waar je medicijnen haalt
  • meervoud: de apotheken
  • Zin: Ik ga naar de apotheek om een ander medicijn te halen.

Slide 6 - Tekstslide

het medicijn
  • meervoud: de medicijnen
  • pillen, poeders, tabletten...
  • je haalt een medicijn bij de apotheek
  • Zin: De man heeft een oorontsteking en haalt medicijnen bij de apotheek.

Slide 7 - Tekstslide

ziek, ziekenhuis
  • als je ziek bent moet je in bed uitrusten
  • iemand die ziek is noem je een zieke
  • als je heel erg ziek bent moet je soms naar het ziekenhuis
  • Zin: De dokter onderzoekt het zieke kind.

Slide 8 - Tekstslide

de dokter

  • de huisarts
  • Als je erg ziek bent ga je naar de dokter.
  • Je belt de assistente en maakt een afspraak.
  • Zin: De dokter onderzoekt de patient.

Slide 9 - Tekstslide

last hebben van...
  • pijn hebben aan...
  • je arm, je been, je..........
  • werkwoord: ik heb last van... / jij hebt last van.../hij heeft..../ wij hebben.....
  • Zin: Ik heb last van mijn linkerknie.
  • Zin: De jongen heeft keelpijn.

Slide 10 - Tekstslide

In welke zin zie je de betekenis van het woord: de apotheek
A
Ik ga naar de winkel om eten te kopen.
B
Ik moet medicijnen ophalen.
C
De dokter kijkt naar mijn schouder.
D
Iedere dag eet ik een appel.

Slide 11 - Quizvraag

Maak een lange zin met het woord:
de dokter

Slide 12 - Open vraag

Waar wordt het woord
medicijn(en)
goed gebruikt?
A
In de pauze drink ik koffie in de kantine.
B
Ik lust geen koffie.
C
Ik eet graag snoep.
D
Ieder avond moet ik mijn pillen innemen.

Slide 13 - Quizvraag

Ik heb veel last van............ .
A
mijn knie
B
mijn tenen
C
mijn fiets
D
mijn klas

Slide 14 - Quizvraag

Opdracht: welk woord hoort in de zin?
Welk woord hoort in de zin? Schrijf alleen het woord op, niet de hele zin!

Slide 15 - Tekstslide

Als je heel erge keelpijn hebt dan krijg je ........... .

Slide 16 - Open vraag

Als ik ziek ben ga ik soms naar .............. .

Slide 17 - Open vraag

Ik moet volgende week naar .............. voor een operatie.

Slide 18 - Open vraag

Ik haal de medicijnen in ................. .

Slide 19 - Open vraag

Zinnen maken

Het rad draait een naam. Zie je jouw naam? Dan maak je een zin met 1 van de woorden.
De woorden: de apotheek,                  het medicijn, ziek, het ziekenhuis,    de dokter, last hebben van

Slide 20 - Tekstslide

woensdag

Slide 21 - Tekstslide