Op de kaart zie je de locaties van alle aardbevingen in de 20e eeuw in een deel van de wereld. Waar vallen de locaties van de aardbevingen vooral mee samen?
A
Met de sterke zeestromen in de oceaan.
B
Met gebieden waar veel tsunami´s optreden.
C
Met de ligging van vulkanische eilanden.
D
Met de randen van de aardplaten.
Slide 7 - Quizvraag
Een stad ligt op 30° NB en 31° OL. Welke van de volgende steden is dat?
A
Kaapstad
B
Los Angeles
C
Caïro
D
Buenos Aires
Slide 8 - Quizvraag
Hoe is het verschil in vorm tussen stratovulkanen (kegelvulkanen) en schildvulkanen te verklaren?
A
Kegelvulkanen zijn veel jonger.
B
Schildvulkanen zijn meer aan erosie onderhevig geweest.
C
Kegelvulkanen hebben veel stroperige lava.
D
Kegelvulkanen hebben hevige uitbarstingen.
Slide 9 - Quizvraag
De tekening stelt de kringloop van het water voor. Waar vindt verdamping plaats?
A
bij 1
B
bij 2
C
bij 3
D
bij 4
Slide 10 - Quizvraag
Je reist van de evenaar in Congo naar Kaapstad in Zuid-Afrika. Welke landschappen doorkruis je vanaf Congo (logisch gezien) opeenvolgend met de auto ?
A
Tropisch regenwoud – woestijn – savanne – loofbos
B
Tropisch regenwoud – savanne – woestijn – loofbos
C
Woestijn – savanne – tropisch regenwoud – loofbos
D
Woestijn – loofbos – savanne – tropisch regenwoud
Slide 11 - Quizvraag
Wat is het verschil tussen het weer en het klimaat?
A
Het weer is wat je nu buiten ziet en het klimaat is een gemiddelde van het weer gemeten over meerdere jaren.
B
Het weer is wat je nu buiten ziet en het klimaat is de temperatuur over
meerdere jaren.
C
Het weer is het gemiddelde gemeten over meerdere jaren en het klimaat is wat je nu buiten ziet.
D
Het weer is het gemiddelde gemeten over meerdere jaren en het klimaat is wat er nu buiten aan temperatuur is.
Slide 12 - Quizvraag
Wat is de belangrijkste functie van een uiterwaard?
A
Opslag voor water bij hoge waterstanden.
B
Opslag voor water bij lage waterstanden.
C
Akkerland voor de landbouw.
D
Recreatiegebied voor natuurliefhebbers.
Slide 13 - Quizvraag
Op de kaart zie je het bodemgebruik in Nederland in 2012. Een deel van het landschap is van oudsher bedekt met bos. Welke van volgende factoren speelde een belangrijke rol bij het ontstaan van dit bodemgebruik?
A
de behoefte aan recreatievoorzieningen voor de
bewoners van de grote steden
B
de hogere gemiddelde neerslag in deze delen van het land
C
de beperkte bodemvruchtbaarheid
D
de locatie van houtverwerkende industrie in Nederland
Slide 14 - Quizvraag
Tijdens welke ijstijd kwam het landijs tot halverwege Nederland?
A
Tijdens de één-na-laatste ijstijd in het Pleistoceen, de Saale-ijstijd.
B
Tijdens de laatste ijstijd in het Pleistoceen, de Weichselijstijd.
C
Tijdens de één-na-laatste ijstijd in het Holoceen, de Saale-ijstijd.
D
Tijdens de laatste ijstijd in het Holoceen, de Weichselijstijd.
Slide 15 - Quizvraag
HBO - vragen
Slide 16 - Tekstslide
HBO: Als de zon op 21 december op 23,5° ZB staat, welk seizoen hebben ze daar op het zuidelijk halfrond dan achter de rug en welk seizoen komt er nu?
A
Het was zomer, nu wordt het herfst.
B
Het was lente, nu wordt het zomer
C
Het was herfst, nu wordt het winter
D
Het was winter, nu wordt het lente
Slide 17 - Quizvraag
HBO: Op de foto zie je het Geirangerfjord in Noorwegen. Het deel van het landschap waar het schip vaart, is op een bijzondere manier ontstaan. Welk landschap elders in Europa is op vergelijkbare wijze ontstaan?
A
De delta van de Rhône in Frankrijk.
B
De Waddeneilanden in Nederland.
C
Het dal van de Aletschgletsjer in Zwitserland.
D
De monding van de Theems in Engeland.
Slide 18 - Quizvraag
HBO: De omvang van de Thwaites-gletsjer verandert voortdurend. Van de gletsjer op Antartica zijn het hele jaar door veel foto's vanuit de ruimte gemaakt. Op welke foto's zal de omvang van de gletsjer het grootst zijn? Op foto's gemaakt in de maand....
A
januari in de jaren 2000-2010.
B
januari in de jaren 1990-1999.
C
juli in de jaren 2000–2010.
D
juli in de jaren 1990-1999.
Slide 19 - Quizvraag
HBO: Op het kaartje zie je hoe vaak het sneeuwt in Nederland: er zijn grote verschillen in Nederland.
Welke temperatuurfactor speelt bij de verklaring van deze verschillen de belangrijkste rol?
A
de invloed van de zee
B
de windkracht
C
de hoogteligging
D
de klimaatverandering
Slide 20 - Quizvraag
Op de kaart zie je drie zandlandschappen in Nederland. A "Gebied met stuwwallen met daartussen laaggelegen zachtglooïende dekzandgebieden." B "Op een aantal plaatsen licht glooiende zandverstuivingen. Verder een vrij vlak gebied waar dekzand en oude rivierzanden aan het oppervlak overheersen." C "Laag glooiend gebied waar keileem, dat door het landijs is achtergelaten, en dekzand aan het oppervlak liggen." Welke omschrijving hoort bij welk landschap?
A
A = 1, B = 2, C = 3
B
A = 2, B = 3, C = 1
C
A = 3, B = 1, C = 2
D
A = 1, B = 3, C = 2
Slide 21 - Quizvraag
HBO: Hieronder lees je over het water bij drie steden in dit gebied. Eén van deze drie beschrijvingen is juist. Welke beschrijving is juist?
A
Het water bij Bahia Blanca is brak, het water bij Buenos Aires is zout.
B
Het water bij Rosario is zoet, het water bij Buenos Aires is brak.
C
Het water bij Rosario is zout, het water bij Bahia Blanca is zoet.
D
Het water bij Rosario is zout, het water bij Bahia Blanca is brak.
Slide 22 - Quizvraag
HBO: Op de kaart zie je waar het drinkwater in Nederland gewonnen wordt. Overal moet het water gereinigd worden voordat het in het net van waterleidingen gepompt wordt. Welk type water is als het gewonnen wordt het minst vervuild?