Maandag / woensdag 22 / 24 mei bron D en H herhaling

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit 
  • mobieltjes in je tas!!!
  • Inloggen in Lessonup
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Bonjour tout le monde!
  • Jassen uit 
  • mobieltjes in je tas!!!
  • Inloggen in Lessonup
  • Als de timer is afgelopen begint de les.
timer
3:00

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

leerdoel
Je weet wat een delend lidwoord is en hoe het in het Frans wordt gebruikt.
Je kunt het werkwoord "venir" vervoegen in de présent en in de passé composé.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het delend lidwoord?

Slide 3 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

welke vormen van het delend lidwoord bestaan er? Schrijf ze allemaal op.

Slide 4 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Kennen wij het delend lidwoord in het Nederlands?
A
oui
B
non
C
je ne sais pas

Slide 5 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer veranderen du/de la/de l'/des in de/d'?

Slide 6 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

woorden van hoeveelheid

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

hoe herken ik een ontkenning?
A
niet, jemoet ze gewoon kennen
B
als er ne in de zin staat
C
als er non in de zin staat
D
als er pas, jamais, plus, pas encore, rien staat

Slide 8 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stappenplan
1. staat er een woord van hoeveelheid of een ontkenning in de zin? ja = de / d'
2. is het zelfstandignaamwoord meervoud? ja = des
3. Begint het zelfstandig naamwoord met een klinker of een h? ja = de l'
4. Is het zelfstandig naamwoord mannelijk? ja = du
5. de la

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik begrijp hoe het delend lidwoord werkt.
😒🙁😐🙂😃

Slide 10 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Vul het ontbrekende delend lidwoord in.
Au supermarché j'ai acheté (1) bananes (v), (2) lait (m), un litre (3) huile (v) d'olives, (4) farine (v), six bouteilles (5) eau (v) minérale avec (6) gaz (m), (7) légumes (m), trois paquets (8) biscuits (m) et (9) croissants (m). Malheureusement il n'y avait plus (10) poisson (m) frais, donc j'ai acheté (11) pizzas.  

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul hier antwoord 1 t/m 11 in.
1.
2.

Slide 12 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

venir = komen

Slide 13 - Tekstslide

Het beste moet nog komen.
Dat is vandaag het werkwoord venir
Onregelmatig werkwoord

Le verbe venir
1. betekent "komen"
2. is een onregelmatig werkwoord.
3. wordt in de passé composé met "être" vervoegd.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Venir - Présent 
Nederlands
Frans
Ik kom
Je viens
Jij komt
Tu viens
Hij / Zij / Men komt
Il / Elle / On vient
Wij komen
Nous venons
Jullie komen / U komt
Vous venez
Zij komen
Ils / Elles viennent

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

je
suis
venu(e)
tu
es
venu(e)
il / elle / on
est
venu(e)
nous
sommes
venu(e)s
vous
êtes
venu(e)s
ils / elles
sont
venu(e)s
Venir = komen

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je 
Tu
Il / elle / on
nous
vous
ils / elles
Le verbe venir - présent
viens
venez
viennent
viens
vient
venons

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

VENIR  KOMEN
ILS/ELLES
VOUS
NOUS
TU
JE
VIENNENT
VENEZ
IL
ELLE
VENONS
VIENS
VIENT
VIENS

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Conjuguez le verbes venir au passé composé

Slide 19 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies