Jaar 2 H3 taalverzorging: verwijswoorden

Welkom!
Doe je jas uit, tas van tafel.
Log in bij Lessonup.
Leg je boek op tafel.
Wees stil, dan kunnen we beginnen.

1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
Doe je jas uit, tas van tafel.
Log in bij Lessonup.
Leg je boek op tafel.
Wees stil, dan kunnen we beginnen.

Slide 1 - Tekstslide

TOETS
24 JANUARI TOETS H3.

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
- je weet wat verwijswoorden zijn

- je weet dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn
- je weet dat hij, zij, het, ze, hem, haar en hen verwijswoorden zijn
- je weet dat je met verwijswoorden kunt verwijzen naar iemand die of naar iets wat eerder genoemd is




Slide 3 - Tekstslide

  • Lijdend voorwerp
Vorige les

Slide 4 - Tekstslide

Huiswerk: Max is blij. Max heeft 8 euro verdiend.
Wat heb jij gedaan met de zin?

Slide 5 - Open vraag

VERWIJSWOORDEN
Verwijswoorden verwijzen meestal 
naar een woord dat al eerder genoemd is of 
wijzen vooruit naar een woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 6 - Tekstslide

DEZE, DIE, DAT, DAT, HIJ, ZIJ, HET, ZE, HEM, HAAR, HEN

Dit zijn verwijswoorden.





Je gebruikt deze verwijswoorden om te verwijzen naar iemand die of iets wat 
eerder genoemd is.

Slide 7 - Tekstslide

DEZE, DIE, DIT, DAT
Dit zijn verwijswoorden.

dezE en diE gebruik je bij dE-woorden
diT en daT gebruik je bij heT-woorden



Slide 8 - Tekstslide

de-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord de bij staat, 
is een mannelijk of vrouwelijk woord 
of een woord in het meervoud. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden deze en die.



dE eindigt op een E - dezE en diE eindigen ook op een E

Slide 9 - Tekstslide

het-woorden
Een zelfstandig naamwoord waar het lidwoord het bij staat, 
is een onzijdig woord. 

Daar kun je naar verwijzen met de 
aanwijzende voornaamwoorden dit en dat.



heT eindigt op een T - dien daT eindigen ook op een T

Slide 10 - Tekstslide

Verwijswoorden - voorbeeld


de-woorden: verwijs met deze of die



het-woorden: verwijs met dit of dat

de-woorden en het-woorden
Deze deur is op slot, maar die daar is wel open.
(de deur)
Dat paard is wild, maar dit hier is rustig.
(het paard)

Slide 11 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 12 - Tekstslide

Wat is het juiste verwijswoord?
H3, TV: opdr. 1 (blz. 86)

Slide 13 - Tekstslide

Waar heb je het zakje snoep gelegd, die/dat Dex gisteren heeft gekocht?
A
die
B
dat

Slide 14 - Quizvraag

Onze boot is gerepareerd. Morgen brengen we het/hem naar de haven.
A
het
B
hem

Slide 15 - Quizvraag

Mayra's zonnebril is kapot, want Melle heeft hem/ze per ongeluk laten vallen.
A
hem
B
ze

Slide 16 - Quizvraag

Folkert heeft de jas van Roosmarijn meegenomen. Deze/Dit moet hij straks een hem/haar teruggeven.
A
deze, haar
B
deze, hem
C
dit, haar
D
dit, hem

Slide 17 - Quizvraag

De spelers moesten terugkomen op hun/zijn besluit om uit deze/dit team te stappen.
A
zijn, deze
B
zijn, dit
C
hun, dit
D
hun, deze

Slide 18 - Quizvraag

De koffiekopjes staan nog op dit/deze tafeltje. Wil jij hem/ze even opruimen?
A
dit, hem
B
dit, ze
C
deze, hem
D
deze, ze

Slide 19 - Quizvraag



Wat?
  • H3, TV: opdr. 2 en 3.

Hoe?
  • Boek blz. 86-87 + schrift

Klaar? 
  • Nakijken
  • H3, TV opdracht 4.



Heb je hulp nodig?
Kijk eerst naar het stoplicht.
 


Rood? Stil. 
Stel je vraag aan de docent (alleen als je echt niet verder kunt).
Geel? Fluisterniveau. 
Vraag diegene naast je.
Groen? Fluisterniveau. 
Vraag diegene naast je of de docent.

Aan het werk
timer
15:00

Slide 20 - Tekstslide

Pak opdracht 2 erbij. 
Nakijken

Slide 21 - Tekstslide

Noteer 2 zinnen die je gemaakt hebt bij opdracht 2. Je mag zelf kiezen welke.

Slide 22 - Open vraag




Na deze les...

  • Weet je wat verwijswoorden zijn
  • Weet je dat deze, die, dat en dit verwijswoorden zijn
  • Weet je dat hij, zij, het, ze, hem, haar en hen verwijswoorden zijn
  • Weet je dat je met verwijswoorden kunt verwijzen naar iemand die of naar iets wat eerder genoemd is
Doel

Slide 23 - Tekstslide

Noteer 3 dingen die we deze les hebben gedaan.

Slide 24 - Open vraag

Ik heb hard gewerkt vandaag.
0100

Slide 25 - Poll

Huiswerk
  • Wat is een voltooid deelwoord? Neem 2 voorbeelden mee.
  • Welke 3 woorden horen bij het voltooid deelwoord?
  • Hoe weet je of een voltooid deelwoord eindigt op een -t of een -d?

Slide 26 - Tekstslide