Dictee 1, hfd. 1 t/m 4

Dictee 1
Hfd. 1 t/m 4 Spelling
- Trema, apostrof, accenttekens en cedille
- Met of zonder -n
- De schrijfwijze van getallen
- Afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting, symbool

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Dictee 1
Hfd. 1 t/m 4 Spelling
- Trema, apostrof, accenttekens en cedille
- Met of zonder -n
- De schrijfwijze van getallen
- Afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting, symbool

Slide 1 - Tekstslide

Wat is a.u.b.?
Een afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting of symbool

Slide 2 - Open vraag

Wat is horeca?
Een afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting:
A
afkorting: afkorting in letters, maar je leest het hele woord
B
letterwoord: afkorting van een woord/woorden die je uitspreekt zoals hij er staat
C
initiaalwoord: afkorting die je uitspreekt als de afkorting
D
verkorting: verkorting van een woord

Slide 3 - Quizvraag

Wat is mavo?
Een afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting:
A
afkorting: afkorting in letters, maar je leest het hele woord
B
letterwoord: afkorting van een woord/woorden die je uitspreekt zoals hij er staat
C
initiaalwoord: afkorting die je uitspreekt als de afkorting
D
verkorting: verkorting van een woord

Slide 4 - Quizvraag

Wat is wc?
Een afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting:
A
afkorting: afkorting in letters, maar je leest het hele woord
B
letterwoord: afkorting van een woord/woorden die je uitspreekt zoals hij er staat
C
initiaalwoord: afkorting die je uitspreekt als de afkorting
D
verkorting: verkorting van een woord

Slide 5 - Quizvraag

Wat is vip?
Een afkorting, letterwoord, initiaalwoord, verkorting:
A
afkorting: afkorting in letters, maar je leest het hele woord
B
letterwoord: afkorting van een woord/woorden die je uitspreekt zoals hij er staat
C
initiaalwoord: afkorting die je uitspreekt als de afkorting
D
verkorting: verkorting van een woord

Slide 6 - Quizvraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 7 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 8 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 9 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 10 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 11 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 12 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 13 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 14 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 15 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 16 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 17 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 18 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 19 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 20 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 21 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 22 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 23 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 24 - Open vraag

Schrijf het woord dat je docent noemt correct op:

Slide 25 - Open vraag