2basis SO 4.1 en 4.2

2basis SO 4.1 en 4.2
1 / 12
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 12 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

2basis SO 4.1 en 4.2

Slide 1 - Tekstslide


1.     (3p)      Geef achter elke stelling aan of deze juist of onjuist is.
  
1)   De fasen waarin producten gemaakt worden heten grondstof en eindproduct.
2)  Een bedrijf dat hout produceert, haalt een eindproduct uit de natuur.
3)  Produceren is het maken van goederen en het leveren van diensten.

Slide 2 - Open vraag

2. Het maken van chips gebeurd in fasen. Zet de tekstblokken met de volgende productiefasen in de juiste volgorde.
1.
2.
3.
4.
5.
6.
De plakjes aardappel worden gebakken.
De aardappelen worden geoogst.
De aardappelen worden geschild
De chips worden ingepakt.
De chips krijgen een smaakje.
De aardappelen worden gesneden.

Slide 3 - Sleepvraag


3 (1p) Wat is toegevoegde waarde?

Slide 4 - Open vraag


4. In de bron staat een schema met alle bedrijven die meewerken aan de productie van chips. De supermarkt verkoopt de chips voor € 1,79.
De aardappelboer en de aardappelopkoper zorgen samen voor een toegevoegde waarde van € 0,18. De groothandel en de supermarkt zorgen samen voor de toegevoegde waarde van € 0,77. 
Bereken hoeveel waarde de chipsfabriek toevoegt. 
(Noteer ook je berekening.)
Gebruik de bron

Slide 5 - Open vraag


5. (1p) Wat is de kostprijs per product?

Slide 6 - Open vraag

6. Willem maakt meubels van het hout uit zijn eigen bos.
Hij kapt het hout zelf en verwerkt dat tot meubels die hij in de winkel naast zijn werkplaats verkoopt. Het bedrijf van Willem is een samenstelling van een:
- Agrarisch bedrijf,
- Industrieel bedrijf, en een
- Dienstverlenend bedrijf.
​Leg dit uit. ​Doe het zo: Schrijf de drie soorten bedrijven onder elkaar. Schrijf achter elk de uitleg.

Slide 7 - Open vraag

7. Leg uit waarom je Willem uit de vorige vraag een ondernemer kunt
​noemen.

Slide 8 - Open vraag


Bron
11 kilo bloem​​€ 4,59
2 pakken suiker​​€ 1,76
9 liter melk​​​€ 7,11
1,5 kilo boter​​€ 9,66
175 gram gist​​€ 4,75
8 liter slagroom​​€ 31,87
  • 1 kilo poedersuiker​€ 3,26
11 kilo bloem      ​​      € 4,59
2 pakken suiker​​      € 1,76
9 liter melk​​         ​     € 7,11
1,5 kilo boter​       ​     € 9,66
175 gram gist​     ​     € 4,75
8 liter slagroom​​     € 31,87
1 kilo poedersuiker​€ 3,26
Bakker Riedstra bakt voor het paasweekeinde 300 puddingbroodjes.
​Voor de productie van 300 . 
(Vergeet de berekening niet te noteren.)
8. Bakker Riedstra bakt voor het paasweekeinde 300 puddingbroodjes. ​In de lijst hiernaast staan de benodigdheden voor de productie van 300 puddingbroodjes.
Bereken de kostprijs van EEN puddingbroodje. 
(Noteer ook je berekening.)

Slide 9 - Open vraag

9. Hoe kan Albert Heijn ervoor zorgen dat je bij hen boodschappen doet en niet bij de
Jumbo of de Lidl?

Slide 10 - Open vraag

10. Erik heeft een waterskibaan. Een kaartje kost gemiddeld
€ 32,50. Afgelopen maand heeft Erik 320 klanten gehad.
Zijn kosten bedroegen € 8.392.
​Bereken de winst die Erik deze week behaald heeft.

Slide 11 - Open vraag

Slide 12 - Tekstslide