OEFENEN PW LEZEN VWO2

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 2

Wat bedoelen we met de hoofdzaken in een tekst?

Waar vind je de hoofdzaken van een tekst vaak?

Op welke plek vind je de kernzin van een alinea?

1. De eerste zin van de alinea.
2. De tweede zin van de alinea.
3. De laatste zin van de alinea.
4. Alledrie deze mogelijkheden.

Wat wordt bedoeld met een tekstverband?

In welk rijtje staan signaalwoorden voor een vergelijkend tekstverband?

1. omdat, daarom, vanwege, want
2. als, evenals, zoals, in vergelijking met
3. dus, daarom, kortom, al met al, het blijkt dat
4. doordat, daardoor, dat komt door, dankzij

In welk rijtje staan signaalwoorden voor een concluderend tekstverband?

1. omdat, daarom, vanwege, want
2. als, evenals, zoals, in vergelijking met
3. dus, daarom, kortom, al met al, het blijkt dat
4. doordat, daardoor, dat komt door, dankzij

In welk rijtje staan signaalwoorden voor een oorzakelijk tekstverband?

1. omdat, daarom, vanwege, want
2. als, evenals, zoals, in vergelijking met
3. dus, daarom, kortom, al met al, het blijkt dat
4. doordat, daardoor, dat komt door, dankzij

In welk rijtje staan signaalwoorden voor een redengevend tekstverband?

1. omdat, daarom, vanwege, want
2. als, evenals, zoals, in vergelijking met
3. dus, daarom, kortom, al met al, het blijkt dat
4. doordat, daardoor, dat komt door, dankzij

Leg het verschil uit tussen een redengevend en een oorzakelijk tekstverband.

In welk rijtje staan signaalwoorden voor een doel-middelverband?

1. aan de hand van, zodat, om te, met behulp van
2. kortom, al met al, samengevat, met andere woorden
3. als (...dan), indien, tenzij, wanneer
4. ook al, weliswaar, hoewel, desondanks, niettemin

In welk rijtje staan signaalwoorden voor een samenvattend tekstverband?

1. aan de hand van, zodat, om te, met behulp van
2. kortom, al met al, samengevat, met andere woorden
3. als (...dan), indien, tenzij, wanneer
4. ook al, weliswaar, hoewel, desondanks, niettemin

In vergelijking met die vorige docent vind ik deze vervanger veel aardiger.

1. concluderend verband
2. samenvattend verband
3. vergelijkend verband
4. toegevend verband

feit   mening   argument

Feit: dit kun je controleren.

Mening: wat iemand ergens van vindt. Je kunt het hiermee eens of oneens zijn.

Argument: reden waarom je iets vindt. Hiermee ondersteun je je mening. 

Waarvan kun je controleren of het waar of onwaar is?

1. feit
2. mening
3. argument
4. alledrie deze mogelijkheden

Waarmee kun je het eens of oneens zijn?

1. feit
2. mening
3. argument
4. alledrie deze mogelijkheden

Wat kun je herkennen aan de signaalwoorden want, omdat, namelijk en immers?

1. feit
2. mening
3. argument
4. alledrie deze mogelijkheden

De leerlingen hebben in de afgelopen twee maanden een leerachterstand opgelopen.

1. feit
2. mening
3. argument

Een 7 is een goed cijfer.

1. feit
2. mening
3. argument