2GT - taalverzorging H5/6

2GT
Taalverzorging H5/6
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 2

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

2GT
Taalverzorging H5/6

Slide 1 - Tekstslide

Wat is de volgorde van de trappen van vergelijking van lief?
A
lief, liefer, liefst(e)
B
liefst(e), liever, lief
C
lief, liever, liefst(e)
D
liever, lief, liefst(e)

Slide 2 - Quizvraag

stellende trap 
vergrotende trap 
overtreffende trap 
goed 
machtelozer
slimst 
graag
aardiger 
meest praktisch
meer
minst
oudst
lui

Slide 3 - Sleepvraag

'Als' gebruik je bij:
A
de vergrotende trap
B
de stellende trap
C
overtreffende trap
D
A, B en C zijn juist

Slide 4 - Quizvraag

'Als' gebruik je na:
A
kleiner ...
B
even klein ...
C
net zo klein ...
D
5 keer zo klein ...

Slide 5 - Quizvraag

'Dan' gebruik je bij:
A
de vergrotende trap
B
de stellende trap
C
overtreffende trap
D
A, B en C zijn juist

Slide 6 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Mijn vader is langer als mij.
B
Mijn vader is langer als ik.
C
Mijn vader is langer dan mij.
D
Mijn vader is langer dan ik.

Slide 7 - Quizvraag

Welke zin is juist?
A
Wij houden van dezelfde muziek als hun.
B
Wij houden van dezelfde muziek als zij.
C
Wij houden van dezelfde muziek dan hun.
D
Wij houden van dezelfde muziek dan zij.

Slide 8 - Quizvraag

Verkleinwoord met PJE
Verkleinwoord met TJE
boom
telefoon
broer
riem
film
raam
tafel
haar

Slide 9 - Sleepvraag

Wat is het verkleinwoord van
'de man'?
A
het jongetje
B
het mannetje
C
het jongtje
D
het mantje

Slide 10 - Quizvraag

Verkleinwoord.
Wat is het verkleinwoord van de kano?
A
kano'tje
B
kanotje
C
kanoo'tje
D
kanootje

Slide 11 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van woning?
A
woningje
B
woningetje
C
woninkje
D
woning'je

Slide 12 - Quizvraag



1. stemetje is het verkleinwoord van stem.
2. blaadje is het verkleinwoord van blad.
A
1 = goed 2 = niet goed
B
1= niet goed 2 = goed
C
1 = goed 2 = goed
D
1 =niet goed 2 = niet goed

Slide 13 - Quizvraag

Wat is het verkleinwoord van
hyena
A
hyenatje
B
hyena'tje
C
hyenaatje
D
hyeentje

Slide 14 - Quizvraag

Wat is ook alweer een vast voorzetsel?
A
Een voorzetsel dat bij een bepaald werkwoord hoort.
B
Geven een reden/oorzaak aan
C
Gebruik je in combinatie met een ander woord.
D
Achter, bij, door, naar, tussen, tijdens.

Slide 15 - Quizvraag

Vaste voorzetsels
Heb jij interesse ...... die nieuwe fiets?
A
voor
B
op
C
aan
D
in

Slide 16 - Quizvraag

Welk vast voorzetsel hoort bij:
zich bemoeien .....
A
in
B
met
C
aan
D
over

Slide 17 - Quizvraag

Bij welke combinatie heb je een werkwoord met een vast voorzetsel
A
stappen in
B
werken met
C
reageren op
D
staan voor

Slide 18 - Quizvraag

Vul aan met een vast voorzetsel
commentaar hebben ...

Slide 19 - Open vraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
Verlangen ...

Slide 20 - Open vraag

Vul aan met een vast voorzetsel:
een hekel hebben ...

Slide 21 - Open vraag

Goede meervouden
Foute meervouden
zeeën
ponys
babies
bacteriën
boefen
baby's

Slide 22 - Sleepvraag

Meervoud met -s
Meervoud met -'s
loempia
camera
giraffe
menu
niveau
keu
app
vitrine
avocado
café
dominee
etage

Slide 23 - Sleepvraag

Noteer het meervoud van kolonie

Slide 24 - Open vraag

Noteer het meervoud van orchidee

Slide 25 - Open vraag

Noteer het meervoud van melodie

Slide 26 - Open vraag

Wat doe ik bij werkwoordspelling het eerst?
A
Ik kijk of het in te vullen woord een persoonsvorm is.
B
Ik kijk in welke tijd de zin staat.
C
Ik kijk wat het onderwerp van de zin is.
D
Ik vul maar gewoon wat in.

Slide 27 - Quizvraag

In de werkwoordspelling tt is het bij u/jij/het...
A
ik-vorm + dt
B
't kofschip
C
ik-vorm+t
D
geen idee

Slide 28 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Hij bediend
B
Hij bedient
C
Hij bediendt

Slide 29 - Quizvraag

..................... (worden) jij ook gek van al die werkwoordspelling?
A
Wordt
B
Word
C
Wort

Slide 30 - Quizvraag

Mijn broertje (beheersen) de werkwoordspelling vroeger nog niet zo goed.

Slide 31 - Open vraag

Afgelopen weken (besteden) we veel tijd aan taalverzorging.

Slide 32 - Open vraag

WERKWOORDSPELLING
[praten]
Ik ________ gisteren over mijn nieuwe diploma.

Slide 33 - Open vraag

werkwoordspelling
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.

Slide 34 - Quizvraag

werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Waalwijk.
B
Gisteren verhuisten we naar Sprang-Capelle.
C
Gisteren zijn we naar Drunen verhuisd.
D
Gisteren zijn we naar Waspik verhuist.

Slide 35 - Quizvraag

Ik ben nu goed voorbereid op het SO.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll