4T H4 Taalverzorging

4T H4 Taalverzorging
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4T H4 Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Deze week:

- Les 1 H3 oefentoetsje  + H4 Spelling
- Les 2 H4 werkwoordspelling en formuleren
- Les 3 3PAK

Slide 2 - Tekstslide

Maak samenstellingen van de volgende woorden.
14 (T) station + chef
15 (T) zon + bril
16 (T) beer + sterk
17 (T) muis + val
18 (T) lange + afstand + relatie

  Noteer de juiste vorm van de werkwoorden tussen haakjes. Zet de persoonsvormen in de tegenwoordige tijd.
19 (T) Thomas […] (bepalen) de route voor de mountainbikeclub.
20 (T) We hebben al veel […] (besparen) op de energierekening dankzij de spouwmuurisolatie.
21 (T) Heb jij je naam wel op het evaluatieformulier […] (vermelden)?
22 (T) Katja zegt dat ze om elf uur thuiskomt, maar haar moeder […] (geloven) haar 
niet.

  Kies de juiste woorden, zodat de zin klopt.
23 (T) De schrijver [van wie/waarvan] Tims moeder alle boeken gelezen heeft, is Tommy Wieringa.
24 (T) Herman is naar de kapper geweest, [dat/wat] hard nodig was.
25 (T) Het verbouwde winkelcentrum opent over twee weken [haar/zijn] deuren.
26 (T) [De jongen/Het meisje] die op zaterdag bij de drogist werkt, zit bij Elza in de klas.
 

Slide 3 - Tekstslide

1 (T) 1pt stationschef
2 (T) 1pt zonnebril
3 (T) 1pt beresterk
4 (T) 1pt muizenval
5 (T) 1pt langeafstandsrelatie

6 (T) 1pt bepaalt
7 (T) 1pt bespaard
8 (T) 1pt vermeld
9 (T) 1pt gelooft

10 (T) 1pt van wie
11 (T) 1pt wat
12 (T) 1pt zijn
13 (T) 1pt De jongen



Slide 4 - Tekstslide

Hoofdstuk 4 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan hoofdletters en kleine letter correct gebruiken, samenstellingen met en zonder tussenletters goed spellen en verkleinwoorden en meervouden goed spellen. (p. 120/121)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen. 
(p. 122/123)
Formuleren: Ik kan de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met als en dan. (p. 124/125)

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Je hebt in de vorige hoofdstukken geleerd
Zie het Overzicht spellingregels op:
Wanneer je hoofdletters moet gebruiken en hoe je leestekens gebruikt.

bladzijde 207
Wanneer je woorden aan elkaar moet schrijven en wanneer je de tussenletters -(e)n en -s gebruikt.

bladzijde 208
Hoe je meervouden en verkleinwoorden van zelfstandige naamwoorden schrijft.

bladzijde 208
Herhaling spelling

Slide 7 - Tekstslide

Staan de leestekens op de goede plaats? Mijn moeder riep: 'Kom naar beneden om te eten'!
A
ja
B
nee

Slide 8 - Quizvraag

Het volgende woord is met of zonder hoofdletter: april
A
met
B
zonder

Slide 9 - Quizvraag

Wat is de goede spelling?
A
bakkerschort
B
bakkersschort

Slide 10 - Quizvraag

Welk antwoord bevat de correcte verbetering van onderstaande zin?
omdat roel zijn toets engels ingezien had begreep hij zijn fouten beter
A
omdat roel zijn toets engels ingezien had, begreep hij zijn fouten beter.
B
Omdat Roel zijn toets engels ingezien had begreep hij zijn fouten beter.
C
Omdat Roel zijn toets Engels ingezien had, begreep hij zijn fouten beter.
D
Omdat Roel zijn toets Engels ingezien had begreep hij zijn fouten beter.

Slide 11 - Quizvraag

Welk antwoord bevat de correcte verbetering van onderstaande zin?
 wist je dat parijs vroeger lutetia heette dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’
A
Wist je dat Parijs vroeger Lutetia heette? Dat komt van het Latijnse woord voor ‘modder’.
B
Wist je dat Parijs vroeger lutetia heette, dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’.
C
Wist je dat Parijs vroeger Lutetia heette? Dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’.
D
wist je dat parijs vroeger lutetia heette? dat komt van het latijnse woord voor ‘modder’.

Slide 12 - Quizvraag

Welk antwoord bevat de correcte verbetering van onderstaande zin?
 bjorn riep keihard door de zaal we zijn kampioen van nederland
A
Bjorn riep keihard door de zaal we zijn kampioen van Nederland.
B
Bjorn riep: 'Keihard door de zaal we zijn kampioen van Nederland!'
C
Bjorn riep keihard door de zaal: ' we zijn kampioen van Nederland!'
D
Bjorn riep keihard door de zaal: 'We zijn kampioen van Nederland!'

Slide 13 - Quizvraag

Noteer de samenstelling
station + gebouw

Slide 14 - Open vraag

Noteer de samenstelling
aap + trots

Slide 15 - Open vraag

Aan de slag

Maak opdracht 1,2,3 en 5,6 (p.120-121)

Slide 16 - Tekstslide

Hoofdstuk 4 Lesdoelen: 
Spelling: Ik kan hoofdletters en kleine letter correct gebruiken, samenstellingen met en zonder tussenletters goed spellen en verkleinwoorden en meervouden goed spellen. (p. 120/121)
Werkwoordspelling: Ik kan alle werkwoordsvormen correct spellen. 
(p. 122/123)
Formuleren: Ik kan de trappen van vergelijking goed gebruiken in combinatie met als en dan. (p. 124/125)

Slide 17 - Tekstslide

Onderwerpen
  • Je leert over werkwoordspelling.
  • Je leert over de trappen van vergelijking.
Boek: bladzijde 122 t/m 125
Je leert over werkwoordspelling en formuleren

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

persoonsvorm tegenwoordige tijd
De jongen koopt een ijsje,
Het hondje speelt in het park.
persoonsvorm verleden tijd
De jongen kocht een ijsje.
Het hondje speelde in het park.
voltooid deelwoord
De jongen heeft een ijsje gekocht.
Het hondje heeft in het park gespeeld.
onvoltooid deelwoord
Een ijsje kopend kwam de jongen zijn maat tegen.
Met de andere honden spelend vergat het hondje zijn baasje.
voltooid deelwoord als bijv. nw
Het gekochte ijsje was erg lekker.
De gespeelde wedstijd was een succes.
onvoltooid deelwoord als bijv. nw
De kopende jongen was snel door zijn geld heen.
De spelende hondjes hadden geen oog meer voor hun baasjes.
Herhaling werkwoordspelling

Slide 20 - Tekstslide

Kies welke vorm de onderstreepte werkwoorden hebben.
Kies uit: pvtt, pvvt zwak, pvvt sterk, geen pv (ook bn)
  • Marloes baalde van haar lange haar, dus ze heeft nu een kort kapsel.
  • Marloes baalde (pvvt zwak) van haar lange haar, dus ze heeft (pvtt) nu een kort kapsel.
  • We moesten  buiten sporten, zolang de gymzaal werd verbouwd.
  • We moesten (pvvt sterk) buiten sporten, zolang de gymzaal werd verbouwd (geen pv, ook bn).



Slide 21 - Tekstslide

WERKWOORDSPELLING

Koeman  [ ........................ ] de internationals naar voren.

Sinds kort  [ ........................ ] Peter 3 dagen per week.

Per abuis [ ........................ ] ik de relevante bestanden.

Die mop [ ........................ ] hij met zijn vrienden.

In juli en augustus [ ........................ ] we wekelijks!

Doordat de onoplettende jongen [ ...................... ]  op

de fiets, is hij tegen een lantaarnpaal  [ ...................... ].
schuifde
schoof
zwem
verwijder
deelde
fietste
apte
zwemt
verwijdert
deeldde
fietsten
appte
gecrashd
gecrasht

Slide 22 - Sleepvraag

Verbeter deze zin.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Trappen van vergelijking

Stellende trap --> groot, mooi, gek, lang
Vergrotende trap --> groter, mooier, gekker, langer
Overtreffende trap --> grootst, mooist, gekst, langst


Slide 25 - Tekstslide

Trappen van vergelijking
Let op bij woorden die eindigen op -st of -sch, daar zet je meest voor.

Ik vind jou komisch.
Ik vind hem komischer.
Ik vind haar het meest komisch.

Waarom? Probeer het woord komischst, chaotischst en toeristischst maar eens soepel uit te spreken ;)  

Slide 26 - Tekstslide

Vul aan
goed / ... / ...

Slide 27 - Open vraag

Slide 28 - Video

Als of dan
Bij de stellende trap hoort als

-Ik ben even aardig als jij
-Zij heeft net zoveel zin in het weekend als jij
-Wij gingen net zo vaak op vakantie als zij

als = gelijk

Slide 29 - Tekstslide

Als of dan
Bij de overtreffende trap hoort dan

-Ik ben veel aardiger dan jij.
-Zij heeft veel meer zin in het weekend dan jij.
-Wij gingen vaker op vakantie dan zij.

dan = verschil

Slide 30 - Tekstslide

Het gebouw is even hoog ... het gebouw ernaast.
A
als
B
dan

Slide 31 - Quizvraag

Mijn knoop zit beter vast ... die van jou.
A
als
B
dan

Slide 32 - Quizvraag

Deze opleiding past beter bij me ... die andere.
A
als
B
dan

Slide 33 - Quizvraag

Jij/jou ik/mij
Ik ben langer dan jij?
Ik ben langer dan jou?

Bij twijfel herhaal de persoonsvorm

Ik ben langer dan jij (bent)
Jij fietst sneller dan ik (fiets)

Slide 34 - Tekstslide

Ik maak dit even goed als ...
A
jij
B
jou

Slide 35 - Quizvraag

Ik spring hoger dan ...
A
jij
B
jou

Slide 36 - Quizvraag

Wat moet je leren?
Hoofdstuk 1 Taalverzorging: Leestekens, hoofdletter, werkwoordspelling, lastige werkwoorden
Hoofdstuk 2 Taalverzorging: Samenstellingen, samengestelde zinnen, woordvolgorde samengestelde zinnen
Hoofdstuk 3 Taalverzorging: Tussenletters in samenstellingen, twijfelgevallen werkwoordspelling, verwijswoorden
Hoofdstuk 4 Taalverzorging: Trappen van vergelijking (als/dan)
TENTAMEN

Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag
Werkwoordspelling: 1, 2 en 4 (p. 122-123)

Formuleren: 1 t/m 5 
(p. 124-125)

Slide 38 - Tekstslide