Les 4 - zinsbouw met 1 of 2 werkwoorden

Welkom!
NT2 GROEP 1

. Check huiswerk
. Les 4

DE HOOFDZIN
met 1 of 2 werkwoorden


1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2Middelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 120 min

Onderdelen in deze les

Welkom!
NT2 GROEP 1

. Check huiswerk
. Les 4

DE HOOFDZIN
met 1 of 2 werkwoorden


Slide 1 - Tekstslide

de hoofdzin
van woorden naar een gewone zin

De man springt in de lucht.
De man I springt I in de lucht.

de man = subject (onderwerp)
springt = werkwoord (persoonsvorm)
in de lucht = rest

Slide 2 - Tekstslide

de hoofdzin
Met een vraag is het ondersom !

Waarom springt de man in de lucht?
Waarom springt I de man I in de lucht?

wie = vraagwoord
springt = werkwoord (persoonsvorm)
de man = onderwerp
in de lucht = rest

Dus: 

Slide 3 - Tekstslide

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
1
2
3
4
wanneer?
de rest
onderwerp
persoonsvorm

Slide 4 - Sleepvraag

Wat is de goede volgorde in een normale zin?
naar huis
1
2
3
4
om 3 uur
de leerlingen
gaan

Slide 5 - Sleepvraag

De woordvolgorde van de rest van de zin.

De woorden in de rest van de zin.

  1. met wie?
  2. wat?
  3. hoe?
  4. waar?


Ik ben gisteren met mijn moeder met de auto naar huis gereden.

Slide 6 - Tekstslide

de normale zin - hoofdzin
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan                gaat               morgen         naar Rotterdam.
Nadia             fietst              elke dag              naar school.
Maria              eet                 om 3 uur             een appel.
Jasim             tekent            altijd                     dieren.

Slide 7 - Tekstslide

Oefenen met een hoofdzin
  1. Schrijf de woorden in de juiste volgorde.
  2. Denk eraan: het woord met de hoofdletter is het eerste woord van de zin.
  3. Vergeet de (.) punt aan het einde niet!

Slide 8 - Tekstslide

begint-De les-negen-uur-om

Slide 9 - Open vraag

geslapen-Ik-tien-uur-heb-tot

Slide 10 - Open vraag

Hij-koopt-fiets-nieuwe-een

Slide 11 - Open vraag

mijn bed - gisteren - Ik - lag - in -
om 10 uur

Slide 12 - Open vraag

een paar dagen - Ik - met vrienden - ga - naar Parijs

Slide 13 - Open vraag

gaan - We - volgende week vrijdag - naar het zwembad

Slide 14 - Open vraag

een zin met 2 werkwoorden
wie?
doet?
wanneer?
de rest
Ivan               is                      gisteren        naar Rotterdam    geweest.
Nadia           moet              elke dag           naar school            fietsen.
Maria            heeft              om 3 uur          een appel              gegeten.
Jasim           heeft               vandaag         mooie dieren        getekend.
werkwoord
1
2
3

Slide 15 - Tekstslide

gekregen -heeft - Hij - gisteren - straf

Slide 16 - Open vraag

Wij - nooit - geweest- in Chili - zijn

Slide 17 - Open vraag