Junior Einstein groep 7 les 6 (Familiegerechten)

1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
Begrijpend lezenBasisschoolGroep 7

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

1. Lees: Dat zijn ... gemaakt. (r. 3 en 4)
Wat doet de schrijfster hier?
A
Ze geeft een reden.
B
Ze geeft een uitleg.
C
Ze beschrijft een gevolg.
D
Ze geeft een voorbeeld.

Slide 2 - Quizvraag

Slide 3 - Tekstslide

2. Lees: Het recept ... enzovoorts. (r. 5-7)
Welke woord past het best bij dit stukje?
A
grootmama
B
generaties
C
families
D
tantes

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

3. Lees: Dat is ... zonde! (r. 8)
De schrijfster wil nog sterker benadrukken hoe zonde ze het vindt.
Welk woord moet de schrijfster plaatsen tussen: natuurlijk zonde?
A
erg
B
meestal
C
toch
D
ook

Slide 6 - Quizvraag

Slide 7 - Tekstslide

4. Lees: Heb jij ... familiegerecht? (r. 11)
Waarom zou de schrijfster deze vraag stellen?
A
om je te informeren
B
om je uit te dagen
C
om je advies te geven
D
om haar mening op te dringen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide


5. Lees: Elk recept ... nagerechten ... (r. 12 en 13)
Wat betekent de dubbele punt in deze zin:
Elk recept is welkom:?
A
Nu volgt een citaat.
B
Nu volgt een uitleg.
C
Nu volgt een vraag.
D
Nu volgen voorbeelden.

Slide 10 - Quizvraag

Slide 11 - Tekstslide

6. In welke zin doet de schrijfster een voorstel?
A
In: Hoe meer ... wordt. (r.11 en 12)
B
In: Vermeld jouw ... is. (r. 13 en 14)
C
In: Je mag ... meesturen. (r. 17)
D
In: Ben je ... geworden? (r.17 en 18)

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

7. Waarom wil de schrijfster een kookboek maken?
A
Zodat recepten van familiegerechten verloren gaan.
B
Zodat recepten van familiegerechten bewaard blijven.
C
Zodat mensen alleen nog maar familiegerechten gaan maken.
D
Zodat ze haar recept van de bruinebonensoep bekend kan maken.

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

8. Waar zal deze tekst te vinden zijn?
A
in een leesboek
B
in een dagboek
C
in een tijdschrift
D
in een handIeiding

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd van het hele werkwoord 'maken'?
A
Maakde
B
Maakte
C
Maaktte
D
Makte

Slide 17 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd.
De jongen proest
A
proeste
B
proesten
C
proestte

Slide 18 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
schrijven
B
getekend
C
eten
D
gamen

Slide 19 - Quizvraag

Sterke werkwoorden

veranderen in de verleden tijd....
A
van klank
B
niet van klank

Slide 20 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van schrijven
A
Schrijf
B
Schreef
C
Geschreven
D
Geschreef

Slide 21 - Quizvraag

Welk werkwoord verandert van klank in de verleden tijd?
A
koken
B
lopen
C
fietsen
D
bakken

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd (ik vorm) van het werkwoord roeien.
Ik ....
A
roei
B
roeite
C
roeide

Slide 23 - Quizvraag

Waar is het werkwoord foutloos in de verleden tijd geschreven.
A
Door de kou klappertandde het kind.
B
Door de kou klappertandt het kind.
C
Door de kou klappertande het kind.
D
Door de kou klappertandden het kind.

Slide 24 - Quizvraag

Waar is het werkwoord foutloos in de verleden tijd geschreven.
A
Het Coronavirus verspreide zich snel.
B
Het Coronavirus verspreidden zich snel.
C
Het Coronavirus verspreidde zich snel.
D
Het Coronavirus verspreidt zich snel.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is de verleden tijd (wij-vorm) van het werkwoord maaien.
Wij ....
A
Maaiten
B
Maaiden

Slide 26 - Quizvraag

Wat zijn voltooide deelwoorden?
A
schrijven
B
gedacht
C
overkomen
D
verteld

Slide 27 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord?
A
aankomen
B
groeten
C
gedaan
D
zwemmen

Slide 28 - Quizvraag

Wat ik de verleden tijd van het werkwoord roven.
Wij ....
A
Roofte
B
Roofde
C
Rooften
D
Roofden

Slide 29 - Quizvraag

Zet het werkwoord in de verleden tijd:
"Piet bekijkt zichzelf in de spiegel"
A
Bekijkte
B
Bekeek
C
Piet
D
Spiegel

Slide 30 - Quizvraag

Hele werkwoord: graven
Verleden tijd: ik ... in de tuin
A
graafde
B
groef
C
groefde
D
graaft

Slide 31 - Quizvraag

Wat is geen voltooid deelwoord?
A
Gelopen
B
Verzorgd
C
Gewerkt
D
Worden

Slide 32 - Quizvraag

Wat is een voltooid deelwoord
A
heb
B
gekocht

Slide 33 - Quizvraag

Kies het juiste werkwoord:

Zij ............. toen niet op mijn vraag.





Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen




7







Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.








Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.







Differentiëer






Differentiëer





Instellingen















Welke vorm?Jullie WILLEN vakantie.

















A

stam










B

stam + t










C

hele werkwoord










D

infinitief




















Quizvraag




























Selecteer om teknippen, kopiëren ofte verwijderen




7







Dit wordt getoondin de klassikale leswanneer je op'geef les' klikt.








Dit wordt getoondin de gedeelde les dieleerlingen zelfstandigkunnen doen.







Differentiëer






Differentiëer





Instellingen















Welke vorm?Jullie WILLEN vakantie.

















A

stam










B

stam + t










C

hele werkwoord










D

infinitief




















Quizvraag


























A
antwoorden
B
antwoordden
C
antwoorde
D
antwoordt

Slide 34 - Quizvraag