Theorie leesvaardigheid

Theorie leesvaardigheid
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Theorie leesvaardigheid

Slide 1 - Tekstslide

leesvaardigheid

Slide 2 - Woordweb

Wat is een kernzin?
A
De eerste zin van de inleiding
B
De laatste zin van het slot
C
De belangrijkste zin van een tekst
D
De belangrijkste zin van een alinea

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een 'voorkeursplaats' in verband met kernzinnen in een tekst?

Slide 4 - Open vraag


Wat is de kernzin?
A
Jolles beschrijft recent onderzoek naar de hersenontwikkeling van jongeren.
B
Diverse studies tonen aan dat puberhersens nog niet optimaal functioneren.
C
Bij meisjes zijn de hersenfuncties voor het maken van complexe keuzes volgroeid na hun 20ste.
D
Bij jongens ligt dat gemiddelde nog een paar jaar hoger.

Slide 5 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte van de tekst?
Wat betekent het woord hoofdgedachte?
A
de belangrijkste zin van een alinea
B
het onderwerp van de tekst
C
een uitspraak waar je het wel of niet mee eens bent
D
het belangrijkste wat over het onderwerp wordt gezegd in één zin

Slide 6 - Quizvraag


Wat is een hoofdgedachte bij leesvaardigheid?
A
gedachte uit je hoofd
B
samenvatting van een tekst in één zin
C
samenvatting van een tekst
D
één zin in de tekst

Slide 7 - Quizvraag


Wat is de hoofdgedachte?
Wat is de hoofdgedachte?
A
Man vindt vogelspin in fruit, dit is vrij uniek.
B
Arnhemmer Bart van den Akker houdt van druiven.
C
Albert Heijn vindt de vondst van een vogelspin uitzonderlijk.
D
De vrouw van Bart van den Akker koopt druiven.

Slide 8 - Quizvraag


Wat is een tekstverband?
A
Je verbindt twee teksten met elkaar
B
Je geeft het verband tussen inleiding en slot aan
C
Je geeft aan wat het belangrijkste in een tekst is
D
Je verbindt zinnen en alinea's met elkaar

Slide 9 - Quizvraag

Welke tekstverbanden ken je allemaal nog?

Slide 10 - Open vraag


Zoek signaalwoord(en) en tekstverband:
Eerst was zijn band lek en vervolgens moest hij naar huis lopen.
A
eerst; opsomming
B
eerst/ vervolgens; opsomming
C
eerst; chronologisch
D
eerst/vervolgens; chronologisch

Slide 11 - Quizvraag

Om.......Te.... tekstverband is
A
oorzaak - gevolg
B
redengevend
C
doel - middel
D
concluderend

Slide 12 - Quizvraag

Tekstverbanden, het woord 'maar' hoort bij een .......tekstverband
A
opsommend
B
voorbeeldgevend
C
tegenstellend
D
redengevend

Slide 13 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij het chronologisch tekstverband?
A
terwijl
B
daarnaast
C
toch
D
mits

Slide 14 - Quizvraag

Wat zijn redengevende signaalwoorden?
A
omdat, daarom, want, de reden hiervoor is
B
kortom, al met al, samenvattend
C
ook, bovendien, daarnaast, plus
D
maar, echter, daarentegen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is 'al met al' voor tekstverband?
A
een doel-middelverband
B
een voorwaardelijk verband
C
een toegevend verband
D
een samenvattend verband

Slide 16 - Quizvraag

" Kortom, dit was de herhaling over tekstverbanden en signaalwoorden"
Tekstverband?
A
Doel-middelverband
B
Vergelijkend verband
C
Samenvattend verband
D
Concluderend verband

Slide 17 - Quizvraag