In deze les zitten 52 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 80 min
Onderdelen in deze les
Geld voor de overheid
Paragraaf 3.3, 3.7 en 7.3
Economie
Klas 4
Slide 1 - Tekstslide
Noem 3 voorzieningen die door de overheid betaald worden:
Slide 2 - Woordweb
Hoe komt de overheid aan dit geld?
Slide 3 - Open vraag
3.3: Leerdoelen
Ik kan uitleggen hoe de gemeenten aan inkomsten komen.
Ik kan berekenen wat de inwoners aan gemeentelijke heffingen moeten betalen.
Slide 4 - Tekstslide
Inkomsten van de gemeente
Een groot deel van de inkomsten van de gemeente komt van het Rijk. Daarnaast betalen burgers en bedrijven gemeentelijke belastingen en heffingen zoals OZB (onroerendezaakbelasting), rioolheffing, afvalstoffenheffing, parkeerbelasting, toeristenbelasting en hondenbelasting.
Slide 5 - Tekstslide
Bereken hoeveel procent van de inkomsten afkomstig zijn van het Rijk en hoeveel procent eigen inkomsten van de gemeente zijn.
Slide 6 - Open vraag
inkomsten afkomstig van het Rijk: 116,6 + 96,0 + 46,4 = 259
259 : 369,3 x 100% = 70,1%
inkomsten van de gemeente: 32,7 + 14,9 + 11,7 + 10,6 + 40,4 = 110,3
110,3 : 369,3 x 100% = 29,9%
Slide 7 - Tekstslide
Geld voor de gemeente
De gemeente doet allerlei nuttige dingen. Daar hebben ze geld voor nodig.
Een gemeente krijgt een deel van het geld/ budget van het Rijk ("Gemeentefonds").
Ozb (onroerendezaakbelasting) = percentage van WOZ-waarde van het huis
Toeristenbelasting
Parkeerbelasting
3. Gemeentelijke heffingen (geen belastingen)
Rioolheffing
Kaartje voor het zwembad
Kosten paspoort (=leges)
afvalstoffenheffing
parkeerboetes
Slide 9 - Tekstslide
Afvalstoffenheffing
Gemeenten vragen hun inwoners een vergoeding voor de aanleg en het onderhoud van het riool (rioolheffing). En ze betalen voor de afvoer en verwerking van het huisvuil (afvalstoffenheffing, ook wel reinigingsrecht genoemd). De afvalstoffenheffing is vaak een vast bedrag per gezin.
Daarnaast rekenen steeds meer gemeenten een bedrag per kilo ingeleverd huisvuil. Ze hopen dat de burgers zich hierdoor milieubewuster gaan gedragen.
Slide 10 - Tekstslide
Noem de belasting waarmee de gemeente geld verdiend.
A
Rioolrechten
B
Inkomstenbelasting
C
OZB(onroerendezaakbelasting)
D
Ondernemingsbelasting
Slide 11 - Quizvraag
Van wie krijgt de gemeente geld?
A
Van de eigen inwoners en van het rijk
B
Van de inwoners van Europa
C
Van de inwoners van het Nederland
D
Van de inwoners van de provincie
Slide 12 - Quizvraag
De gemeente krijgt op verschillende manieren geld, welke hoort er niet bij
A
Het rijk
B
gemeentelijke belastingen
C
verkeersboetes
D
Leges (vergoeding voor ID bijvoobeeld)
Slide 13 - Quizvraag
Geld voor de gemeente
De tarieven verschillen per gemeente. Sommige gemeenten zijn duur andere goedkoper terwijl ze bijvoorbeeld naast elkaar liggen.
Slide 14 - Tekstslide
Onroerendzaakbelasting
is belasting die gemeente opleggen aan eigenaren van huizen en andere gebouwen
Wordt berekend over.
WOZ-waarde van onroerende zaak ( getaxeerde waarde van een huis door de gemeente)
betaald door eigenaar van onroerende zaak
Slide 15 - Tekstslide
Waarom hoef je geen ozb te betalen als je huurt?
A
dan woon je niet in een gemeente
B
dan betaal je geen belastingen
C
dat betaalt de eigenaar
D
dan krijgt de gemeente te veel geld
Slide 16 - Quizvraag
3.3 Geld voor de gemeente
Onroerendezaakbelasting (OZB) =
Belasting die je betaald over het
pand/grond wat je bezit aan de gemeente.
Dus alleen eigenaren betalen OZB, huurders betalen dit niet!!!
Deze belasting wordt berekend op basis
van de WOZ-waarde (wet waardering
onroerende zaken)
Slide 17 - Tekstslide
3.3 Geld voor de gemeente
WOZ-waarde: € 256.000 OZB: 0,1045%
Hoe hoog is het bedrag van de aanslag? Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.
Stap 1: Deel de WOZ-waarde door 100.
€ 256.000 : 100 = € 2.560
Slide 18 - Tekstslide
3.3 Geld voor de gemeente
Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst van stap 1 met het OZB-percentage.
€ 2.560 × 0,1045 = € 267,52
Stap 3: Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.
€ 267,52 wordt afgerond € 267
Slide 19 - Tekstslide
Hoe zien we dit terug op het SE?
Jay bewoont een eigen huis. Zijn woning heeft een WOZ-waarde van € 360.000. Volgens een makelaar is het huis € 340.000 waard. Jay krijgt een aanslag voor de onroerendezaakbelasting (ozb). Het tarief is 0,118%.
Bereken hoe hoog de aanslag ozb voor Jay wordt. Geef de berekening. Wat moet je hiermee doen bij de belastingaangifte?
Slide 20 - Tekstslide
uitwerking
€ 360.000 / 100 x 0,118 = €424,8
afronden naar beneden dus €424
Slide 21 - Tekstslide
3.7 Overheidsfinanciën
De overheid krijgt geld binnen en geeft geld uit. Meestal zijn de uitgaven groter dan de inkomsten en dat leidt tot een begrotingstekort. Het begrotingstekort leidt weer tot een schuld van de overheid. In deze paragraaf leer je over de financiën van de overheid.
Slide 22 - Tekstslide
Financiën van de overheid
De rijksbegroting laat alle verwachte inkomsten en uitgaven van het komende jaar zien.
De miljoenennota is een toelichting op deze begroting.
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, heeft ze een begrotingstekort.
Tegenovergestelde is een
begrotingsoverschot.
Slide 25 - Tekstslide
Begrotingstekort of -overschot?
Als de begrote inkomsten groter zijn dan de uitgaven = begrotingsoverschot
En andersom..... een begrotingstekort
Hier is sprake van ......
Slide 26 - Tekstslide
Begrotingstekort
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht is er een begrotingstekort.
Als de overheid meer inkomsten dan uitgaven verwacht is er een begrotingsoverschot
De overheid kan een begrotingstekort voorkomen door op de uitgaven te bezuinigen of door haar inkomsten te verhogen (bijvoorbeeld belastingverhoging).
Als er na die maatregelen toch nog een tekort overblijft moet de overheid geld lenen, ze leent van banken, pensionfondsen, verzekeraars en burgers.
Slide 27 - Tekstslide
Niet belastingmiddelen
Boetes die worden betaald
Gaswinning (alleen centrale overheid)
Kosten voor een nieuw paspoort of rijbewijs
Slide 28 - Tekstslide
Profijtbeginsel
Profijtbeginsel
Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
Voorbeeld: wegenbelasting, de kilometerheffing of de hondenbelasting
Slide 29 - Tekstslide
Solidariteitsbeginsel
Het solidariteitsbeginsel betekent dat iedereen een deel van zijn inkomen moet afstaan voor de mensen die zelf geen inkomen kunnen verdienen.
Bij werknemers worden de premies voor de sociale verzekeringen ingehouden op het brutoloon.
Slide 30 - Tekstslide
Solidariteitsbeginsel
Slide 31 - Tekstslide
Tijdens Prinsjesdag wordt er veel gesproken over de financiële gevolgen van de regeringsplannen voor verschillende bevolkingsgroepen. Ook bij Robin thuis vragen ze zich af wat er gaat veranderen.
De plannen die op Prinsjesdag gepubliceerd worden door de regering worden doorgerekend op financiële en economische gevolgen. Welke instantie berekent de economische gevolgen van de regeringsplannen?
A
Centraal Bureau voor de Statistiek
B
Centraal Plan Bureau
C
Sociaal Economische Raad
D
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen
Slide 32 - Quizvraag
Op de loonstrook staan een (1) en een (2). Vul de loonstrook aan door de juiste woorden te kiezen. Doe het zo: Noteer de nummers (1) en (2) op je antwoordblad. Vul bij de nummers de juiste woorden in. Kies uit de woorden die tussen haakjes staan in de loonstrook.
Slide 33 - Open vraag
Bereken in een decimaal hoeveel procent van het loon wordt afgedragen aan de Belastingdienst. Schrijf je berekening op.
Slide 34 - Open vraag
Uit een krant: Komend jaar zullen meer mensen een baan hebben door economische groei. & Tweeverdieners met elk een bruto-inkomen tussen de € 50.000 en € 75.000 gaan er 0,6% op vooruit Robin: “Dus als de werkgelegenheid stijgt, dan stijgt ook het besteedbaar inkomen.” Hieronder staan vijf economische verschijnselen: 1 De werkgelegenheid stijgt. 2 De loonheffing kan worden verlaagd. 3 De uitgaven aan sociale zekerheid dalen. 4 De werkloosheid daalt. 5 Het besteedbaar inkomen stijgt. In welke regel staan deze verschijnselen zo, dat een logische gedachtegang ontstaat?
A
1 → 2 → 3 → 4 → 5
B
1 → 3 → 2 → 4 → 5
C
1 → 4 → 2 → 3 → 5
D
1 → 4 → 3 → 2 → 5
Slide 35 - Quizvraag
Robin: “Pa, als ik naar je salarisstrook kijk, dan wordt er elke maand een groot bedrag ingehouden voor je pensioenvoorziening. Dat kun je toch ook zelf sparen.” Noem een reden waarom de overheid alle werknemers verplicht deel te nemen aan collectieve pensioenvoorzieningen.
Slide 36 - Open vraag
Twee beweringen: 1. De zorgtoeslag is een voorbeeld van een voorziening op grond van het profijtbeginsel. 2. De huurtoeslag is een voorbeeld van een voorziening op grond van het draagkrachtbeginsel.
A
Beide zijn goed
B
1 is goed en 2 is fout
C
1 is fout en 2 is goed
D
Beide zijn fout
Slide 37 - Quizvraag
De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding groter.
Je betaald voor het gebruik van de goederen en diensten die de overheid levert.
Iedereen met een inkomen moet een deel daarvan afstaan ten behoeve van mensen zonder inkomen of met een laag inkomen.
Degene die in staat is veel te betalen, moet in verhouding meer betalen.
Draagkrachtbeginsel
Profijtbeginsel
Solidariteitsbeginsel
Denivellering
Slide 38 - Sleepvraag
Wat is onjuist over het solidariteitsbeginsel?
A
Het solidariteitsbeginsel zorgt voor een eerlijkere verdeling van de welzijn.
B
Het houdt in dat iedereen een stukje van zijn inkomen afstaat aan de armere mensen.
C
Een AOW of WW is een voorbeeld van een solidariteitsbeginsel.
D
De sterkeren helpen de zwakkeren.
Slide 39 - Quizvraag
Motorrijtuigenbelasting is een voorbeeld van ...
A
Solidariteitsbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel
Slide 40 - Quizvraag
Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting
Slide 41 - Quizvraag
Het progressief belastingstelsel valt onder het...
A
Profijtbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Solidariteitsbeginsel
Slide 42 - Quizvraag
Begrip:
Omschrijving
De verwachte inkomsten en uitgaven van de regering voor het komende jaar
Toelichting en uitleg van de Rijksbegroting
De plannen van de regering voor het komende jaar
Hierin zit de rijksbegroting en de miljoenennota, wanneer de minister deze aanbiedt aan de Tweede Kamer
Vraag 2
Koffertje
Rijksbegroting
Troonrede
Miljoenennota
Slide 43 - Sleepvraag
Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product
Slide 44 - Quizvraag
Informatie uit Rijksbegroting
Informatie uit de Miljoenennota
De belastinginkomsten bedroegen vorig jaar 161 miljard euro.
De regering wil meer politieagenten op straat verhoogt het budget van het ministerie van Veiligheid en Justitie
De regering besteedt 35 miljard euro aan onderwijs
De regering verhoogt de belasting om het begrotingstekort te verkleinen.
Slide 45 - Sleepvraag
Slide 46 - Tekstslide
7.3
Slide 47 - Tekstslide
SOCIALE ZEKERHEID
Slide 48 - Tekstslide
Slide 49 - Tekstslide
Op het loon van Robins vader, de heer Tichelaar, wordt loonheffing ingehouden. De loonheffing bestaat uit loonbelasting en premies volksverzekeringen.
Welke wet behoort tot de volksverzekeringen?
A
Algemene Bijstandswet
B
Algemene Ouderdomswet
C
Werkloosheidswet
D
Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
Slide 50 - Quizvraag
Maken
Paragraaf 3.3: 1,2,3, 6 en 7 t/m c
Paragraaf 3.7: 2,4,5, 8, 9 en 11
Slide 51 - Tekstslide
Noem drie soorten voorzieningen die door de overheid betaald worden.