h6

Oefentoets h6
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 3

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Oefentoets h6

Slide 1 - Tekstslide

De verkoopprijs exclusief btw van wasmiddel is € 12,39. Bereken de consumentenprijs.

Slide 2 - Open vraag

Anne werkt bij een bibliotheek als afdelingsmanager. Zij verdient bruto € 2.300. Netto houdt ze hier €1.626,79 van over.
Bereken hoeveel procent van haar brutoloon wordt ingehouden. Geef de berekening en rond je antwoord af op één decimaal.

Slide 3 - Open vraag

1 Belastingen op aankopen
De belasting toegevoegde waarde (btw) wordt berekend over de 
verkoopprijs exclusief btw (de consumentenprijs).

De bedrijven:
• ontvangen btw van de klanten;
• betalen btw over de inkopen bij andere bedrijven;
• dragen het verschil tussen de ontvangen en betaalde btw af aan de overheid.

In de landen van de Europese Unie:
• wordt overal btw gevraagd;
• komen verschillende btw-tarieven voor.

Er zijn twee btw-tarieven in Nederland:
• het hoge btw-tarief voor de meeste producten;
• het lage btw-tarief, bijvoorbeeld voor levensmiddelen.
Een lagere btw is:
• gunstig voor consumenten;
• gunstig voor de verkoop en werkgelegenheid;
• nadelig voor de inkomsten van de overheid.

Accijns verhoogt de prijs van producten.

De overheid heft accijns op:
• tabakswaren (schadelijk voor de gezondheid);
• alcoholische dranken (schadelijk voor de gezondheid);
• motorbrandstoffen (schadelijk voor het milieu).

Slide 4 - Tekstslide

2 Belastingen en de auto
De hoogte van de motorrijtuigenbelasting hangt af van:
• het gewicht van het motorvoertuig;
• de soort brandstof van het motorvoertuig;
• de provincie waar de eigenaar van de auto woont.

Accijnzen hebben invloed op de prijzen van motorbrandstoffen.

Hierdoor:
• is lpg het goedkoopst;
• is benzine het duurst;
• ligt de prijs van diesel tussen lpg en benzine in.

Door de accijnzen en motorrijtuigenbelasting is een automobilist goedkoper uit met:
• lpg als hij veel kilometers rijdt;
• benzine als hij weinig kilometers rijdt.
Bij veel kilometers is een automobilist goedkoper uit met diesel dan met benzine

Slide 5 - Tekstslide

3 Geld voor de gemeente
De gemeenten krijgen geld van:
• het Rijk;
• de inwoners van de gemeente.

Per gemeente verschillen:
• de tarieven van de gemeentelijke belastingen;
• het aantal belastingen.

Voorbeelden van gemeentelijke belastingen:
• onroerendezaakbelasting;
• rioolheffing;
• afvalstoffenheffing;
• toeristenbelasting;
• hondenbelasting.
De onroerendezaakbelasting (OZB) wordt:
• berekend over de WOZ-waarde van de onroerende zaak;
• betaald door de eigenaar van de onroerende zaak.

Gemeenten vragen rioolheffing voor aanleg en onderhoud van het riool.

De afvalstoffenheffing (reinigingsrecht) kan bestaan uit:
• een vast bedrag;
• een tarief per kilo ingeleverd afval.

Slide 6 - Tekstslide

Paragraaf 4 Belastingen op inkomsten

Werknemers en mensen met een uitkering moeten loonheffing betalen.
De loonheffing:
• wordt ingehouden op het loon of de uitkering;
• wordt afgedragen aan de Belastingdienst;
• is een vooruitbetaling op de inkomstenbelasting en premies 
   volksverzekeringen.

De hoogte van de loonheffing is afhankelijk van:
• de hoogte van het loon of de uitkering;
• het toekennen van een korting op de loonheffing.
Werknemers moeten een loonbelastingverklaring invullen voor 
een korting op de loonheffing.

De inkomstenbelasting:
• wordt berekend over het loon en over andere inkomsten 
(het belastbaar inkomen);
• wordt verminderd met de heffingskortingen;
• wordt verminderd met de reeds betaalde loonheffing.
De heffingskortingen bestaan uit:
• de algemene heffingskorting (voor iedereen);
• aanvullende kortingen (afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden en de inkomsten).

De Belastingdienst vergelijkt de ingehouden loonheffing met de te betalen inkomstenbelasting.
Daarna:
• vraagt ze extra geld als de inkomstenbelasting hoger is;
• geeft ze geld terug als de loonheffing hoger is.
Werknemers kunnen te veel betaalde loonheffing terugvragen door aangifte doen van hun inkomen bij de Belastingdienst.

Slide 7 - Tekstslide

Paragraaf 5 De overheidsfinanciën
Door een begrotingstekort:
• moet de overheid geld lenen;
• nemen de uitgaven aan rente toe;
• neemt de schuld toe.

Door een begrotingsoverschot:
• kan de overheid de schuld aflossen;
• kan de rente afnemen;
• neemt de schuld af.

Een begrotingstekort wordt kleiner door:
• te bezuinigen op de uitgaven;
• belastingen te verhogen;
• niet-belastingmiddelen te verhogen.
Met de landen van de eurozone is het volgende afgesproken:
• het tekort van de overheid is minder dan 3 procent van de productie van het land;
• de overheidsschuld is minder dan 60 procent van de productie van het land.

Voorbeelden van niet-belastingmiddelen:
• winst van bedrijven waarvan het Rijk de eigenaar is;
• boetes;
• geld voor diensten die de overheid levert.

Beginselen die de overheid toepast voor het verkrijgen van inkomsten:
• solidariteitsbeginsel;
• draagkrachtbeginsel;
• profijtbeginsel.

Slide 8 - Tekstslide

Wat is onroerendezaakbelasting (OZB)?

Slide 9 - Open vraag

Wat is accijns?

Slide 10 - Open vraag

Wat is draagkrachtbeginsel?

Slide 11 - Open vraag

De inwoners van de gemeente Boszicht moeten gemeentelijke belasting betalen. De onroerendezaakbelasting (OZB) is de belangrijkste.
Wie betaalt de OZB?
A
Huurders van een huis of andere gebouwen
B
Eigenaren van een huis of andere gebouwen
C
De gemeente

Slide 12 - Quizvraag

Jaap woont met zijn gezin in de gemeente Boszicht. Hij heeft een eigen woning en moet dus OZB betalen. De WOZ-waarde van de woning is € 275.000. Het tarief van de onroerendezaak-belasting is 0,1135% van de WOZ-waarde.
Bereken de OZB in euro’s die Jaap en zijn gezin moeten betalen aan de gemeente.

Slide 13 - Open vraag

Wie betaalt uiteindelijk de btw?

A
De banken
B
De consument
C
De overheid
D
De producent

Slide 14 - Quizvraag

Ondernemers willen een rekening van hun aankopen waarop de btw apart wordt vermeld. Hiermee kunnen ze de betaalde btw van de overheid terugkrijgen.
Waarom kunnen ondernemers de door hen betaalde btw terugkrijgen?

Slide 15 - Open vraag

Waaruit bestaat het verschil tussen het bruto- en nettoloon?

A
Bedrijfskosten en bijdrage personeelsvereniging
B
Loonbelasting en loonkosten
C
Loonbelasting en sociale premies

Slide 16 - Quizvraag

De overheid geeft meer geld uit dan zij ontvangt.
Hoe heet het verschil tussen deze ontvangsten en uitgaven?
A
Begrotingsoverschot
B
Begrotingstekort
C
Staatschuld
D
Begrotingsschuld

Slide 17 - Quizvraag

Niet iedereen denkt hetzelfde over de staatsschuld. Sommige economen willen dat de overheid bezuinigt om de staatsschuld te verkleinen. In hun redenering gebruiken ze de volgende economische verschijnselen:
1 De overheid bezuinigt.
2 De overheid kan schuld aflossen.
3 De overheidsuitgaven dalen.
4 De overheid houdt geld over.
5 De staatsschuld daalt.

In welk van de volgende regels staan de verschijnselen in de juiste volgorde?
A
1 - 2 - 3 - 4 - 5
B
1 - 3 - 4 - 2 - 5
C
1 - 4 - 2 - 3 - 5

Slide 18 - Quizvraag

Wat betekent de afkorting btw voluit?

Slide 19 - Open vraag