Les 4: (herh 3.3 en 3.7)

Geld voor de overheid
Herh. 3.3 + 3.7
Economie
Klas 4
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo t, mavoLeerjaar 4

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Geld voor de overheid
Herh. 3.3 + 3.7
Economie
Klas 4

Slide 1 - Tekstslide

VANDAAG
Nakijken paragraaf 3.2 (en 3.3)
Herhaling 3.3 (LessonUp)
Start 3.7 (LessonUp)


Slide 2 - Tekstslide

Noem 3 voorzieningen die door de overheid betaald worden:

Slide 3 - Woordweb

Hoe komt de overheid aan dit geld?

Slide 4 - Open vraag

Inkomsten van de gemeente
Een groot deel van de inkomsten van de gemeente komt van het Rijk. Daarnaast betalen burgers en bedrijven gemeentelijke belastingen en heffingen zoals OZB (onroerendezaakbelasting), rioolheffing, afvalstoffenheffing, parkeerbelasting, toeristenbelasting en hondenbelasting.

Slide 5 - Tekstslide

Bereken hoeveel procent van de inkomsten afkomstig zijn.

Slide 6 - Open vraag

Geld voor de gemeente
De gemeente doet allerlei nuttige dingen. Daar hebben ze geld voor nodig.

Een gemeente krijgt een deel van het geld/ budget van het Rijk ("Gemeentefonds"). 
Gemeentelijke belastingen en heffingen (denk aan: ozb, hondenbelasting, rioolheffing, afvalstoffenheffing, etc.)


Slide 7 - Tekstslide

Hoe komt de gemeente aan geld?
  1. Het Rijk
  2. Gemeentelijke belastingen
  • Ozb (onroerendezaakbelasting) = percentage van WOZ-waarde van het huis
  • Toeristenbelasting
  • Parkeerbelasting
3. Gemeentelijke heffingen
  • Rioolheffing
  • Kaartje voor het zwembad
  • Kosten paspoort (=leges)
  • afvalstoffenheffing

Slide 8 - Tekstslide

Afvalstoffenheffing
Gemeenten vragen hun inwoners een vergoeding voor de aanleg en het onderhoud van het riool (rioolheffing). En ze betalen voor de afvoer en verwerking van het huisvuil (afvalstoffenheffing, ook wel reinigingsrecht genoemd). De afvalstoffenheffing is vaak een vast bedrag per gezin.

Daarnaast rekenen steeds meer gemeenten een bedrag per kilo ingeleverd huisvuil. Ze hopen dat de burgers zich hierdoor milieubewuster gaan gedragen.

Slide 9 - Tekstslide

De gemeente krijgt op verschillende manieren geld, welke hoort er niet bij
A
Het rijk
B
gemeentelijke belastingen
C
verkeersboetes
D
Leges (vergoeding voor ID bijvoobeeld)

Slide 10 - Quizvraag

Onroerendzaakbelasting
is belasting die gemeente opleggen aan eigenaren van huizen en andere gebouwen

Wordt berekend over.
  • WOZ-waarde van onroerende zaak ( getaxeerde waarde van een huis door de gemeente)
  • betaald door eigenaar van onroerende zaak

Slide 11 - Tekstslide

Waarom hoef je geen ozb te betalen als je huurt?
A
dan woon je niet in een gemeente
B
dan betaal je geen belastingen
C
dat betaalt de eigenaar
D
dan krijgt de gemeente te veel geld

Slide 12 - Quizvraag

3.3 Geld voor de gemeente
Onroerendezaakbelasting (OZB)
Belasting die je betaald over het 
pand/grond wat je bezit aan de gemeente.

Deze belasting wordt berekend op basis 
van de WOZ-waarde (wet waardering 
onroerende zaken)


Slide 13 - Tekstslide

3.3 Geld voor de gemeente
WOZ-waarde: € 256.000        OZB: 0,1045%

Hoe hoog is het bedrag van de aanslag? Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.

  • Stap 1: Deel de WOZ-waarde door 100.
  • € 256.000 : 100 = € 2.560




Slide 14 - Tekstslide

3.3 Geld voor de gemeente
  • Stap 2: Vermenigvuldig de uitkomst van stap 1 met het OZB-percentage.
  • € 2.560 × 0,1045 = € 267,52

  • Stap 3: Rond het bedrag naar beneden af op hele euro’s.
  • € 267,52 wordt afgerond € 267




Slide 15 - Tekstslide

3.7 Overheidsfinanciën
De overheid krijgt geld binnen en geeft geld uit. Meestal zijn de uitgaven groter dan de inkomsten en dat leidt tot een begrotingstekort. Het begrotingstekort leidt weer tot een schuld van de overheid. In deze paragraaf leer je over de financiën van de overheid.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

Financiën van de overheid

  • De rijksbegroting laat alle verwachte inkomsten en uitgaven van het komende jaar zien. 
  • De miljoenennota is een toelichting op deze begroting.


Miljoenennota
Miljoenennota



Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Belangrijkste inkomsten
Overheid


- Directe belastingen (oa. Loonbelasting)
- Indirecte belastingen (BTW. accijnzen)
- premies volks- en werknemersverzekeringen

- Niet-belastingontvangsten:
      - boetes 
      - winst staatsbedrijven

Slide 20 - Tekstslide

Belangrijkste uitgaven
Overheid


- Sociale zekerheid
- Zorg
- Onderwijs, Cultuur & Wetenschap



Slide 21 - Tekstslide

Tijdens Prinsjesdag wordt er veel gesproken over de financiële gevolgen van de regeringsplannen voor verschillende bevolkingsgroepen. Ook bij Robin thuis vragen ze zich af wat er gaat veranderen.

De plannen die op Prinsjesdag gepubliceerd worden door de regering worden doorgerekend op financiële en economische gevolgen. Welke instantie berekent de economische gevolgen van de
regeringsplannen?


A
Centraal Bureau voor de Statistiek
B
Centraal Plan Bureau
C
Sociaal Economische Raad
D
Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen

Slide 22 - Quizvraag

Begrotingstekort
Als de overheid meer uitgaven dan inkomsten verwacht, heeft ze een begrotingstekort.

Tegenovergestelde is een 
begrotingsoverschot. 


Slide 23 - Tekstslide

Begrotingstekort oplossen:
-  bezuinigen (minder uitgeven)      
- belastingen verhogen 
- extra lenen --> staatsschuld stijgt --> rentekosten stijgen

--> afspraken EMU: staatsschuld max 3% van het BBP



Slide 24 - Tekstslide

Uit een krant: Komend jaar zullen meer mensen een baan hebben door economische groei. & Tweeverdieners met elk een bruto-inkomen tussen de € 50.000 en € 75.000 gaan er 0,6% op vooruit
Robin: “Dus als de werkgelegenheid stijgt, dan stijgt ook het besteedbaar inkomen.” Hieronder staan vijf economische verschijnselen:
1 De werkgelegenheid stijgt. 2 De loonheffing kan worden verlaagd.
3 De uitgaven aan sociale zekerheid dalen. 4 De werkloosheid daalt.
5 Het besteedbaar inkomen stijgt.
In welke regel staan deze verschijnselen zo, dat een logische gedachtegang ontstaat?
A
1 → 2 → 3 → 4 → 5
B
1 → 3 → 2 → 4 → 5
C
1 → 4 → 2 → 3 → 5
D
1 → 4 → 3 → 2 → 5

Slide 25 - Quizvraag

Robin: “Pa, als ik naar je salarisstrook kijk, dan wordt er elke maand een
groot bedrag ingehouden voor je pensioenvoorziening. Dat kun je toch
ook zelf sparen.”
Noem een reden waarom de overheid alle werknemers verplicht deel
te nemen aan collectieve pensioenvoorzieningen.

Slide 26 - Open vraag

Profijtbeginsel
Profijtbeginsel
  • Je betaalt als je ergens gebruik van maakt
  • Voorbeeld: wegenbelasting, de kilometerheffing of de hondenbelasting

Slide 27 - Tekstslide

Draagkrachtbeginsel
''sterkste schouders dragen de zwaarste lasten''
  
Mensen met een hoger inkomen betalen een hoger belastingpercentage
 (progressieve belastingheffing in box 1)

Slide 28 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel

Het solidariteitsbeginsel betekent dat iedereen een deel van zijn inkomen moet afstaan voor de mensen die zelf geen inkomen kunnen verdienen.


Bij werknemers worden de premies voor de sociale verzekeringen ingehouden op het brutoloon.

Slide 29 - Tekstslide

Solidariteitsbeginsel

Slide 30 - Tekstslide

De verschillen tussen de inkomens worden in verhouding groter.
Je betaald voor het gebruik van de goederen en diensten die de overheid levert.
Iedereen met een inkomen moet een deel daarvan afstaan ten behoeve van mensen zonder inkomen of met een laag inkomen.
Degene die in staat is veel te betalen, moet in verhouding meer betalen.
Draagkrachtbeginsel
Profijtbeginsel
Solidariteitsbeginsel
Denivellering

Slide 31 - Sleepvraag

Wat is onjuist over het solidariteitsbeginsel?
A
Het solidariteitsbeginsel zorgt voor een eerlijkere verdeling van de welzijn.
B
Het houdt in dat iedereen een stukje van zijn inkomen afstaat aan de armere mensen.
C
Een AOW of WW is een voorbeeld van een solidariteitsbeginsel.
D
De sterkeren helpen de zwakkeren.

Slide 32 - Quizvraag

Motorrijtuigenbelasting is een voorbeeld van ...
A
Solidariteitsbeginsel
B
Draagkrachtbeginsel
C
Profijtbeginsel

Slide 33 - Quizvraag

Het profijtbeginsel wordt toegepast bij
A
Loonbelasting
B
Wegenbelasting
C
Sociale zekerheid
D
Vermogensbelasting

Slide 34 - Quizvraag

Maken
Paragraaf 3.3: 1-3, 6 en 7
Rekentrainer 3.7 op blz 117
Paragraaf 3.7: 2, 8, 9 en 11

Slide 35 - Tekstslide

Begrip:
Omschrijving
De verwachte inkomsten en uitgaven van de regering voor het komende jaar
Toelichting en uitleg van de Rijksbegroting
De plannen van de regering voor het komende jaar
Hierin zit de rijksbegroting en de miljoenennota, wanneer de minister deze aanbiedt aan de Tweede Kamer
Vraag 2
Koffertje
Rijksbegroting
Troonrede
Miljoenennota

Slide 36 - Sleepvraag

Wat is het profijtbeginsel
A
Dat de belasting wordt afgestemd op de hoogte van je inkomen
B
Dat het inkomen voor een deel naar de armen gaat
C
Dat je betaald als je ergens gebruik van maakt
D
Dat je belasting moet betalen over een slecht (ongezond) product

Slide 37 - Quizvraag