Test leesvaardigheid


LEESVAARDIGHEID
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 3

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les


LEESVAARDIGHEID

Slide 1 - Tekstslide

Lees de tekst. Hoe wordt het onderwerp van de tekst in de eerste alinea ingeleid? (1 p) T1

In alinea 1 wordt

Tekst
Tekst
A
een probleem beschreven waarvoor in de tekst oplossingen worden genoemd.
B
een samenvatting van de hele tekst gegeven.
C
een voorbeeld bij het onderwerp van de tekst gegeven.
D
een vraag gesteld die verderop in de tekst beantwoord wordt.

Slide 2 - Quizvraag

Waarom gebruikt een schrijver wel eens herhaling in een tekst? (1 p) R

De schrijver

A
gebruikt herhaling om humoristisch te zijn.
B
wil alles nog eens duidelijk uitleggen.
C
wil een bepaald ritme in zijn tekst leggen.
D
legt nadruk op de woorden die herhaald worden.

Slide 3 - Quizvraag

In alinea 6 staat de zin: ‘In Amsterdam verdient prins Bernhard bakken met geld.’ Leg uit waarom de schrijver hier een vorm van overdrijving gebruikt. (1 p) T2
Tekst

Slide 4 - Open vraag

Wat is het belangrijkste doel van alinea 2?
(1 p) T1

Er wordt uitgelegd dat
Tekst
A
belastingen nodig zijn om collectieve voorzieningen zoals zorg, infrastructuur en betaalbare woningen te kunnen betalen.
B
er een verschil is tussen de meeste Nederlanders en prins Bernhard.
C
de belastingmoraal in Nederland hoog is en dat dit betekent dat Nederlanders vertrouwen hebben in democratische instituties.
D
niet alle landen een hoge belastingmoraal hebben.

Slide 5 - Quizvraag

Hoe zit het met de belastingmoraal in andere landen? (1 p) T1
Tekst
A
In Griekenland en in Zweden is die laag.
B
In Griekenland is die hoog, in Zweden laag.
C
In Zweden is die hoog, in Griekenland laag.
D
Zowel in Griekenland als in Zweden is die hoog.

Slide 6 - Quizvraag

Op welke manier moest je lezen om de vorige vraag te beantwoorden? Leg uit.
(1p) T2

Slide 7 - Open vraag

Wat is het verband tussen alinea 5 en 6? (1 p) T1
Tekst
A
In alinea 6 wordt een voorbeeld gegeven van de stelling uit alinea 5 dat de koninklijke familie bestaat uit personen die fouten kunnen maken.
B
In alinea 6 wordt een conclusie getrokken dat de koninklijke familie niet altijd de nationale identiteit versterkt.
C
In alinea 6 wordt toegelicht hoe de ceremoniële functie van de koninklijke familie in de praktijk eruitziet.
D
In alinea 6 wordt een gevolg beschreven van een oorzaak die in alinea 5 wordt genoemd.

Slide 8 - Quizvraag

Bekijk je antwoord bij de vorige vraag. Leg uit waarom je dit antwoord gekozen hebt. (1p) T2

Slide 9 - Open vraag

Waarom zorgt de verrijking van prins Bernhard voor zoveel onbehagen bij de schrijver? Noem twee redenen. (2p) T1
Tekst

Slide 10 - Open vraag

Wat is het belangrijkste doel van deze tekst? (1 p) T1
Tekst
A
informeren
B
overtuigen
C
overhalen
D
vermaken/amuseren

Slide 11 - Quizvraag

Bekijk je antwoord bij de vorige vraag.
Waaraan herken je dat tekstdoel? (1p) T2

Slide 12 - Open vraag

De laatste zin van alinea 7 is ‘Het ordinaire gegraai van deze families zorgt ervoor dat hun functie als symbool voor een natie totaal ongeloofwaardig is.’ Leg uit waarom de schrijver hier een vorm van overdrijving gebruikt. (1p) T2
Tekst

Slide 13 - Open vraag

Geef een korte samenvatting in maximaal drie zinnen van de tekst. (1 p) I

Slide 14 - Open vraag

Geef een voorbeeld van een tekst waarin verschillende doelen zitten (1 p) I

Slide 15 - Open vraag