B3A - 08-11 - Samengestelde zinnen

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 3

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Voorstelrondje

Slide 2 - Tekstslide

Afspraken
  • Vinger opsteken als je iets wil zeggen;
  •  We luisteren naar elkaar;
  • Je hebt je spullen mee naar de les; 
  • Telefoons in de telefoontas en oortjes opgeborgen;
  • Flesje water tijdens les mag;
  • Geen gekanker.

Slide 3 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van de les:
  • Weet je wat een samengestelde zin is
  • Weet je hoe je de persoonsvorm en het onderwerp in een samengestelde zin kunt vinden

Slide 4 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm in een zin?

Slide 5 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp in een zin? (Welke vraag stel je)

Slide 6 - Open vraag

Wat is in de volgende zin de persoonsvorm?

Sam sport graag samen met zijn vrienden.

Slide 7 - Open vraag

Wat is in de volgende zin het onderwerp?

Sam sport graag samen met zijn vrienden.

Slide 8 - Open vraag

Persoonsvorm en onderwerp vinden

Sam sport graag samen met zijn vrienden

Persoonsvorm 
Tijdproef:  Samet sportte graag samen met zijn vrienden
Persoonsvorm: sport 

Onderwerp
Vraag: wie/wat + sport (gezegde)?
Onderwerp: Samet


Slide 9 - Tekstslide

Wat is een samengestelde zin?

Slide 10 - Open vraag

Samengestelde zin
Wanneer je van twee korte zinnen één zin maakt, krijg je een samengestelde zin. 

Voorbeeld
Ik sport graag.   Ik voel me dan fitter. 
Ik sport graag want ik voel me dan fitter.


Slide 11 - Tekstslide

Samengestelde zin
Iedere zin heeft een persoonsvorm
Zinnen met twee persoonsvormen noem je een samengestelde zin

Bij een persoonsvorm hoort een onderwerp
Bij een samengestelde zin heb je dus ook twee onderwerpen


Slide 12 - Tekstslide

Hoe maak je een samengestelde zin?
Je gebruikt een voegwoord
Voorbeelden: en, want, omdat, maar

Ik ga niet meer wandelen. Het regent. 
Ik ga niet meer wandelen, want het regent. 




Slide 13 - Tekstslide

Maak een samengestelde zin met een passend voegwoord
Kies uit: maar, want, en, dus en omdat.

Isa heeft strafwerk. Ze praat tijdens de les.

Slide 14 - Open vraag

Persoonsvormen in een samengestelde zin
Lisa voetbalt, omdat zij van sporten houdt. 

Persoonsvorm - tijdproef
Lisa voetbalde, omdat zij van sporten hield

Dus persoonsvorm = Voetbalt en houdt

Slide 15 - Tekstslide

Onderwerpen in een samengestelde zin
Lisa voetbalt, omdat zij van sporten houdt. 



1. Persoonsvorm = voetbalt 
 
Wie/wat voetbalt?
Onderwerp = Lisa
2. Persoonsvorm = houdt 

Wie/wat houdt van sporten?
Onderwerp = zij
Onderwerpen = Lisa en zij

Slide 16 - Tekstslide

Benoem de persoonsvormen in de volgende zin:

Isa heeft strafwerk, omdat ze praat tijdens de les.

Slide 17 - Open vraag

Benoem de onderwerpen in de volgende zin:

Isa heeft strafwerk, omdat ze praat tijdens de les.

Slide 18 - Open vraag

Benoem de persoonsvormen en onderwerpen in deze zin:

Ayla vertelt dat zij een prijs heeft gewonnen.

Slide 19 - Open vraag

Benoem de persoonsvormen en onderwerpen in deze zin:

De kok werkt in de keuken en de ober bedient de gasten.

Slide 20 - Open vraag

Benoem de persoonsvormen en onderwerpen in deze zin:

Joris hoopte dat zijn vriend hem hielp.

Slide 21 - Open vraag

Benoem de persoonsvormen en onderwerpen in deze zin:

Hij koopt rozen want zij zijn 5 jaar samen.

Slide 22 - Open vraag

Wat is een samengestelde zin?

Slide 23 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm in een samengestelde zin?

Slide 24 - Open vraag

Hoe vind je het onderwerp in een samengestelde zin?

Slide 25 - Open vraag

Wat vond je van de les?
Wat vond je fijn en wat kan er beter?

Slide 26 - Open vraag

Slide 27 - Tekstslide