- voorzetsel (VZ) - is vaak een kort woordje, dat de plaats, de tijd of de oorzaak aangeeft. Je kunt het voor ...... de kast OF ......... het feest plaatsen: op de kast, na de pauze, door de regen.
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand. Ze kijkt over de hoge golven.
- voegwoord (VW) - is een woord waarmee je een samengestelde zin maakt: en / of / maar / want / dus/ omdat / terwijl / zodat / nadat
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand, terwijl ze naar de hoge golven kijkt.