Grammatica - Woordsoorten

Nederlands
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands

Slide 1 - Tekstslide

Inhoud van deze les
Lesdoel: aan het eind van de les kun je een aantal woordsoorten benoemen in een zin. 

- Instructie woordsoorten
- Oefenen en opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
- werkwoord (WW)- zegt wat iets of iemand doet of wat er gebeurt. 
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand. Ze kijkt naar de hoge golven. 

- lidwoord (LW) - de, het, een - staat voor een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord. 
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand. Ze kijkt naar de hoge golven. 

Slide 3 - Tekstslide

Woordsoorten
- zelfstandig naamwoord (ZN) - is een woord voor een mens, dier, plant of ding. Een naam is ook een zelfstandig naamwoord. 
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand. Ze kijkt naar de hoge golven

- bijvoeglijk naamwoord (BN) - vertelt iets over een zelfstandig naamwoord. Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt waarvan iets gemaakt is: gouden, metalen, zilveren. 
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand. Ze kijkt naar de hoge golven. 

Slide 4 - Tekstslide

Woordsoorten
- voorzetsel (VZ) - is vaak een kort woordje, dat de plaats, de tijd of de oorzaak aangeeft. Je kunt het voor ...... de kast OF ......... het feest plaatsen: op de kast, na de pauze, door de regen. 
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand. Ze kijkt over de hoge golven. 

- voegwoord (VW) - is een woord waarmee je een samengestelde zin maakt: en / of / maar / want / dus/ omdat / terwijl / zodat / nadat 
voorbeeld - Ilse loopt naar het strand, terwijl ze naar de hoge golven kijkt. 

Slide 5 - Tekstslide

Woordsoorten
- persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw) - duidt een persoon, dier of ding aan: zij verloren de wedstrijd; pas op, hij bijt!; ik heb het op tafel gelegd. 


- bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw) - geeft aan van wie iets is. Het staat altijd vóór het zelfstandig naamwoord waar het bij hoort: jullie tuin, ons feest, jouw beste vriend. 

Slide 6 - Tekstslide

Kijk naar de volgende zin. Welke woorden horen bij de onderstaande woordsoorten? Je moet sommige woordsoorten vaker gebruiken en niet alle woordsoorten hoef je te gebruiken.
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
lidwoord
werkwoord
Voorzetsel
De
dj
draait
op
het
festival

Slide 7 - Sleepvraag

Sleep de woorden naar je juiste categorie woordsoorten.
lw
zn
bn
vz
ww
De
eekhoorn
klom
in
de
hoge
boom.

Slide 8 - Sleepvraag

Sleep de woordsoorten naar de juiste box.
lw
zn
vz
bn
vw
ww
de
hoewel
op
regen
bedachte
behandeld

Slide 9 - Sleepvraag

Mijn fiets is gestolen.

Mijn=
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 10 - Quizvraag

Wij hebben ons vergist.
wij =
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 11 - Quizvraag


Zijn dat jouw buren?
A
persoonlijk voornaamwoord
B
bezittelijk voornaamwoord

Slide 12 - Quizvraag

Behandeld in deze les
Lesdoel: aan het eind van de les kun je een aantal woordsoorten benoemen in een zin. 

- Oefenen met woordsoorten op Cambiumned.nl

Weektaak:  
mavo: vorige week klaar en ingeleverd? Oefen dan verder op Cambiumned.nl (zie Classroom voor links)
havo: paragraaf van vorige week inleveren + maken nieuwe paragraaf

Slide 13 - Tekstslide