Handelen en ervaring: Omschrijf de situatie. Wat wilde je bereiken?
Terugblikken: Wat gebeurde er? Wat deed, dacht en voelde je?
Bewustwording van essentiële aspecten: Wat ging anders en waardoor gebeurde dat? Wat is de kern van het probleem?
Alternatieven ontwikkelen en daaruit kiezen: Welke mogelijkheden zie je om de situatie te veranderen? Je bedenkt alternatieven om uit te proberen in de praktijk.
Uitproberen: Je probeert deze alternatieven uit.
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
In fase 5 doe je weer nieuwe ervaringen op, wat leidt tot een volgende reflectiecyclus. Zo ontstaat een spiraal van ontwikkeling.
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Betekenisgerichte reflectie
Reflecteren op je gedrag zoals hierboven staat beschreven, helpt in je persoonlijke ontwikkeling op korte termijn. Maar alleen het doorlopen van de reflectiecyclus is niet genoeg om je professioneel te ontwikkelen.
Slide 6 - Tekstslide
Bij betekenisgerichte reflectie gaat het om:
wat je denkt, wat je voelt, wat je wilt: je idealen en behoeften
Deze drie aspecten bepalen samen hoe je een situatie aanpakt. Door hierbij stil te staan, begrijp je beter waarom je bepaalde keuzes maakt. Je reflecteert op je vaardigheden, overtuigingen, identiteit en betrokkenheid.
Slide 7 - Tekstslide
Het ui-model van Korthagen
Het 'ui-model' van Korthagen verbindt het spiraalmodel voor gedragsgerichte reflectie met betekenisgerichte reflectie. De reflectie op je gedrag en de wisselwerking met de omgeving bevindt zich aan de buitenkant van de ui. Dit is voor anderen zichtbaar. Wil je echt de verdieping in, dan moet je betekenisgericht reflecteren. Je komt daarbij steeds verder tot het binnenste van de ui en stuit daarbij uiteindelijk op je 'kernkwaliteiten'.
Slide 8 - Tekstslide
Kernkwaliteiten
Kernkwaliteiten zijn persoonlijke kwaliteiten zoals flexibiliteit, spontaniteit, autonomie, zelfvertrouwen, inlevingsvermogen, analytisch vermogen, moed en creativiteit.
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Om de ui heen bevindt zich de omgeving: Wat kom je tegen in de buitenwereld? Waar heb je mee te maken?
De schillen van de ui staan voor, van buiten naar binnen:
Gedrag: Wat doe ik?
Vaardigheden: Wat kan ik?
Overtuigingen: Waar geloof ik in (in de situatie)?
Identiteit: Hoe zie ik mezelf en mijn professionele rol?
Betrokkenheid: Wat zijn mijn diepste waarden? Wat is mijn missie? Wat is mijn ideaal?