Herhaling Beeldspraak en Stijlfiguren

Beeldspraak
Laagland 
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

Beeldspraak
Laagland 

Slide 1 - Tekstslide

'Ze zingt ontzettend mooi: ze is net een nachtegaal.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 2 - Quizvraag

'Hij gebruikte veel bittere woorden.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 3 - Quizvraag

'De wind fluistert door de bladeren.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 4 - Quizvraag

'Het Rijksmuseum heeft twee Rembrandts aangeschaft.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 5 - Quizvraag

'Mijn neefje ging er als een haas vandoor.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 6 - Quizvraag

'Heb jij de nieuwste Herman Koch al gelezen?'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 7 - Quizvraag

'In het zonlicht dansten talloze stofjes.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 8 - Quizvraag

De film was aangenaam griezelig
A
Litotes
B
Paradox
C
Tegenstelling
D
Eufemisme

Slide 9 - Quizvraag

Heengaan (in plaats van doodgaan)
A
Paradox
B
Pleonasme
C
Eufemisme
D
Litotes

Slide 10 - Quizvraag

Hij lachte blij en verheugd.
A
Tautologie
B
Hyperbool
C
Parallelisme
D
Pleonasme

Slide 11 - Quizvraag

Rood bloed
A
Tautologie
B
Hyperbool
C
Parallellisme
D
Pleonasme

Slide 12 - Quizvraag

Een aardig karretje (bij een Porsche 996 GT1)
A
Tautologie
B
Litotes
C
Hyperbool
D
Paradox

Slide 13 - Quizvraag