Herhaling stijlfiguren - start beeldspraak

Stijlfiguren (herhaling)
Laagland 
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4,5

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Stijlfiguren (herhaling)
Laagland 

Slide 1 - Tekstslide

De film was aangenaam griezelig
A
Litotes
B
Paradox
C
Tegenstelling
D
Eufemisme

Slide 2 - Quizvraag

Heengaan (in plaats van doodgaan)
A
Paradox
B
Pleonasme
C
Eufemisme
D
Litotes

Slide 3 - Quizvraag

Hij lachte blij en verheugd.
A
Tautologie
B
Hyperbool
C
Parallelisme
D
Pleonasme

Slide 4 - Quizvraag

Rood bloed
A
Tautologie
B
Hyperbool
C
Parallellisme
D
Pleonasme

Slide 5 - Quizvraag

Een aardig karretje (bij een Porsche 996 GT1)
A
Tautologie
B
Litotes
C
Hyperbool
D
Paradox

Slide 6 - Quizvraag

Beeldspraak

Slide 7 - Tekstslide

Beeldspraak 
  • vergelijking
  • asyndetische vergelijking
  • metafoor
  • personificatie
  • synesthesie
  • metonymia

Slide 8 - Tekstslide

Beeldspraak
Beeldspraak is een vorm van figuurlijk taalgebruik. Er zijn twee varianten:

  • beeldspraak die berust op overeenkomst (ov) tussen het beeld (b) en iets uit de werkelijkheid, het object (o);
  • [beeldspraak waarbij géén sprake is van overeenkomst, maar van een andere relatie tussen beeld en object; vaak noemt het beeld een opvallend kenmerk van het object.]

Slide 9 - Tekstslide

Vergelijking 
object                         verbindingswoord (= syndeton)      beeld

Hij heeft een geheugen             als                                    een olifant. 
Dat beeldje glimt                           als                                    een  diamant.
Hij is een boom                              van                                   een kerel.                               

Slide 10 - Tekstslide

Asyndetische vergelijking
Wanneer je in een vergelijking het verbindingswoord weglaat, blijven alleen beeld en object over. Je spreekt dan van een asyndetische vergelijking.
 
 object
                       beeld
 Gerrit,                       een held op sokken,               vluchtte snel weg.  
 De jongen,              een bange wezel,                   durfde niets meer te zeggen       

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Metonymia

Slide 17 - Tekstslide

Metonymia

Slide 18 - Tekstslide

Metonymia

Slide 19 - Tekstslide

Metonymia

Slide 20 - Tekstslide

'Ze zingt ontzettend mooi: ze is net een nachtegaal.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 21 - Quizvraag

'Hij gebruikte veel bittere woorden.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 22 - Quizvraag

'De wind fluistert door de bladeren.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 23 - Quizvraag

'Het Rijksmuseum heeft twee Rembrandts aangeschaft.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 24 - Quizvraag

'Mijn neefje ging er als een haas vandoor.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 25 - Quizvraag

'Heb jij de nieuwste Herman Koch al gelezen?'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 26 - Quizvraag

'In het zonlicht dansten talloze stofjes.'

Welke vorm van beeldspraak?
A
vergelijking
B
metafoor (in strikte zin)
C
metonymia
D
personificatie

Slide 27 - Quizvraag