In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 4 - Werk aan de winkel
Slide 1 - Tekstslide
Bij welke productiesector hoort Caravanbouwer De Haan?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiaire sector
D
quartaire sector
Slide 2 - Quizvraag
Bij welke productiesector hoort Aspergeteler Meinardi?
A
primaire sector
B
secundaire sector
C
tertiarie sector
D
quartaire sector
Slide 3 - Quizvraag
Bij welke productiesector hoort Scholengemeenschap De Morgenster?
A
agrarische sector
B
industriële sector
C
dienstverlenende sector
Slide 4 - Quizvraag
Wout werkt bij een hoveniersbedrijf. In de winter ligt dat bedrijf stil. Dan zit Wout werkloos thuis. Hoe heet deze vorm van werkloosheid?
A
Regionale werkloosheid
B
Seizoenswerkloosheid
C
Frictiewerkloosheid
Slide 5 - Quizvraag
wat zijn arbeidsmotieven?
A
het werk bij bedrijven is verdeeld in verschillende banen.
B
manieren om werk te doen.
C
redenen om te willen werken.
D
redenen waarom je moet werken.
Slide 6 - Quizvraag
Wat is geen arbeidsmotief?
A
geld/loon
B
Sociale contacten
C
Jezelf ontwikkelen en ervaring op doen
D
het zijn allemaal arbeidsmotieven
Slide 7 - Quizvraag
Wat staan niet in een arbeidsovereenkomst?
A
functie
B
werktijden en vakantiedagen
C
loon
D
leeftijd
Slide 8 - Quizvraag
Welke uitspraak over het minimumloon is juist? Het minimumloon is:
A
het laagste loon in een bedrijf
B
het loon dat je minimaal moet ontvangen als je werkt
C
het loon na belastingen en premies
D
een ander woord voor de bijstand
Slide 9 - Quizvraag
Waarom is er een minimumloon ingesteld?
A
Om bedrijven te beschermen.
B
Om werknemers te beschermen.
Slide 10 - Quizvraag
Wat is een juiste volledige omschrijving van het UWV Werkbedrijf?
A
Het UWV werkbedrijf adviseert bedrijven.
B
Het UWV Werkbedrijf verstrekt uitkeringen.
C
Het UWV Werkbedrijf helpt mensen bij het vinden van een baan. Als het niet lukt om een baan te vinden kan men een uitkering aanvragen .
D
Het UWV werkbedrijf neemt mensen in dienst die zelf geen werk kunnen vinden.
Slide 11 - Quizvraag
Jay is werkloos en staat geregistreerd bij het UWV. Hij is..............
A
verborgen werkloos
B
geregistreerd werkloos
Slide 12 - Quizvraag
De Arbowet regelt veilige en gezonde arbeidsomstandigheden.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 13 - Quizvraag
Thijmen verdient het minimumloon. Per maand verdient hij €850,50. Bereken hoeveel Thijmen per week verdient.
Slide 14 - Open vraag
Arbeidsparticipatie is
A
Het percentage van de mensen die werkt
B
Het aandeel die mensen hebben in bedrijven
C
De hoeveelheid mensen die vrijwilligerswerk doen
D
Het percentage dat tot de beroepsbevolking behoort
Slide 15 - Quizvraag
Arbeidsparticipatie is het percentage van de bevolking dat tot de werkende beroepsbevolking hoort.
A
juist
B
onjuist
Slide 16 - Quizvraag
Guus krijgt een WW-uitkering, dit is 75% van zijn laatst verdiende loon. Zijn laatst verdiende loon is €2.850,- Wat is Guus zijn WW-Uitkering?
A
€ 2.137,50
B
€ 2.488,75
C
€ 1.975,45
D
€ 759,50
Slide 17 - Quizvraag
In de ‘Algemene wet gelijke behandeling’ staat onder andere
A
Mannen en vrouwen moeten evenveel verdienen
B
Vrouwen moeten voorrang krijgen
C
Mannen verdienen een betere baan dan vrouwen
D
Vrouwen verdienen een betere baan dan mannen
Slide 18 - Quizvraag
Volgens welke wet mag je als 15 jarige 's nachts niet werken?
A
Algemene wet gelijke behandeling
B
Arbeidstijdenwet
C
Arbowet
D
Bedrijfswet
Slide 19 - Quizvraag
Wat is het doel van de algemene wet gelijke behandeling?
A
Het beschermen van werkgevers tegen onterechte claims
B
Het stimuleren van concurrentie tussen werknemers
C
Het bevorderen van gelijke kansen en het voorkomen van discriminatie
D
Het beperken van individuele vrijheid
Slide 20 - Quizvraag
Welke wet geeft regels voor werk- en rusttijden?
A
Algemene Wet gelijke behandeling
B
Arbeidsomstandigheden
C
Arbeidstijdenwet
D
Arbowet
Slide 21 - Quizvraag
Mirthe is op haar werk van de ladder afgevallen. De ladder was al erg oud en had eigenlijk vervangen moeten worden. Aan welke wet is hier niet voldaan?
A
Arbowet
B
Arbeidstijdenwet
C
Veiligheidswet
D
Algemene wet gelijke behandeling
Slide 22 - Quizvraag
In welke wet staat hoelang je minimaal pauze moet hebben wanneer je 4 uur achter elkaar hebt gewerkt
A
In de arbowet
B
In de arbeidstijdenwet
C
In de algemene wet gelijke behandeling
Slide 23 - Quizvraag
Wat is structurele werkloosheid?
A
Dat een bepaald beroep helemaal verdwijnt en dus veel mensen op straat komen te staan
B
Dat mensen elk deel van het jaar dezelfde soort werkloosheid hebben
C
Dat mensen arbeidsongeschikt zijn
D
Dat mensen slechts in bepaalde seizoenen geen werk hebben
Slide 24 - Quizvraag
Isolde en Giovanni zijn werkloos. Giovanni werkte als administratieve hulp op een administratiekantoor, maar door de aanschaf van nieuwe apparatuur en nieuwe computerprogramma’s werd zijn werk overbodig. Isolde heeft als gezinshulp gewerkt, maar bij een reorganisatie van de zorginstelling is haar baan geschrapt. Geef aan bij wie er sprake is van structurele werkloosheid. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
Giovanni
B
Isolde
C
Isolde en Giovanni
Slide 25 - Quizvraag
Nora is bedrijfsleider van een matrassenfabriek. Er komen maar kleine bestellingen binnen. De afzet van de fabriek is veel lager dan in vorige jaren. Nora moet een aantal werknemers ontslaan. Geef aan welk soort werkloosheid deze werknemers treft als ze geen nieuwe baan vinden. Kies uit de volgende mogelijkheden:
A
conjuncturele werkloosheid
B
regionale werkloosheid
C
seizoenwerkloosheid
D
structurele werkloosheid
Slide 26 - Quizvraag
Bekijk het cirkeldiagram. Bas heeft een vmbo-opleiding met succes voltooid en zoekt nu een baan. Er zijn in totaal 900 vacatures in de regio waar hij woont. Hij let alleen op de vacatures die bij zijn opleidingsniveau horen. Hoeveel vacatures zijn dat in zijn regio?
A
189
B
45
C
297
D
30
Slide 27 - Quizvraag
Arjen heeft geen werk en er zijn niet direct geschikte vacatures voor hem. Hij heeft een uitkering nodig om van te leven. Schrijf op welke instelling zijn werkloosheidsuitkering regelt.
Slide 28 - Open vraag
In zes jaar tijd steeg de werkloosheid van 280.000 mensen naar 700.000. Bereken met hoeveel procent de werkloosheid is gestegen.
A
40%
B
60%
C
50%
D
150%
Slide 29 - Quizvraag
Wie zorgen er voor aanbod van arbeid?
A
bedrijven en de overheid
B
werkenden en werkzoekenden
Slide 30 - Quizvraag
Maak van onderstaande zinnen een economisch juiste tekst. Als consumenten minder geld uitgeven, dan neemt .....
A
het aanbod van producten af.
B
de vraag naar producten af.
Slide 31 - Quizvraag
Maak onderstaande zin af: Als consumenten minder geld uitgeven, dan neemt de vraag naar producten af. Bedrijven hebben dan …
A
meer personeel nodig.
B
minder personeel nodig.
Slide 32 - Quizvraag
Maak onderstaande zin af: Als consumenten minder geld uitgeven, dan neemt de vraag naar producten af. Bedrijven hebben dan minder personeel nodig. Deze conjuncturele werkloosheid is meestal …
A
blijvend
B
tijdelijk
Slide 33 - Quizvraag
Welke werkloosheid is niet tijdelijk?
A
seizoenswerkloosheid
B
structurele werkloosheid
C
regionale werkloosheid
D
frictiewerkloosheid
Slide 34 - Quizvraag
Als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod van arbeid, spreken we van...