1 Wat zijn de denkvaardigheden van peuters en kleuters?

1 Wat zijn de denkvaardigheden van peuters en kleuters? p. 15-23
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
Pedagogisch handelenSecundair onderwijs

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

1 Wat zijn de denkvaardigheden van peuters en kleuters? p. 15-23

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

A Wat zijn de wensen en behoeften van mama?
  • Mama vraagt zich af of het een slecht teken is dat Febe in haar spel de situatie met opa naspeelt.
  • Ze vraagt zich af of Febe de 'verloren autootjes' nu wel zal terugvinden.

Slide 3 - Tekstslide

B. Wat zijn de eventuele moeilijkheden?
  • Mama heeft het misschien ook nog heel moeilijk met wat er met opa gebeurd is.
  • Mama heeft misschien angst om Febe te kwetsen.

Slide 4 - Tekstslide

C Hoe zou jij deze situatie aanpakken?
  • Ik zou Febe gewoon laten verder spelen, misschien is dit deel van het rouwproces.

Slide 5 - Tekstslide

D Hoe zou jij het gedrag van Febe verklaren?
  • Febe probeert te verwerken wat er met opa gebeurd is.
  • Ze begreep nog niet dat de auto's er nog waren, ook al ziet ze de auto's niet meer.

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Slide 8 - Tekstslide

Symbolisch denken = overgang van sensomotorische fase naar de preoperationele fase
  • zich dingen mentaal voorstellen
  • beelden van de werkelijkheid opslaan in zijn hoofd
  • verschillende betekenis geven aan een voorwerp of persoon
  • denken in symbolen

Slide 9 - Tekstslide

Symbolisch denken is belangrijk voor:
  • tekenen
  • fantasiespellen
  • ...

Innerlijke beelden worden op verschillende manieren opgeroepen tijdens het spel.

Slide 10 - Tekstslide

Peuters en kleuters geven een betekenis aan voorwerpen op basis van uiterlijke kenmerken.

Ze kunnen nog niet logisch denken.
  • geen inzicht in wat de gevolgen van hun handelingen kunnen zijn
  • wel verband leggen tussen twee gebeurtenissen

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Video

Waarom gaan peuters en kleuters steeds meer angsten vertonen?

Slide 15 - Open vraag

Waarom gaan peuters en kleuters steeds meer angsten vertonen?
  • Ze komen in een periode waarin ze steeds meer dingen gaan begrijpen.
  • Hiervoor gebruiken ze hun fantasie en creëren ze hun eigen wereldje waarin alles kan.

Slide 16 - Tekstslide

Geef twee voorbeelden van een eigen gecreëerde wereld.

Slide 17 - Open vraag

Twee voorbeelden van eigen gecreëerde wereld
  • schaduwen in de kamer = enge monsters
  • Stromend water in de douche kan hen meenemen in het enge putje.

Slide 18 - Tekstslide

Op welke manier ga je het beste om met die angsten?

Slide 19 - Open vraag

Hoe ga je het beste om met die angsten?
  • Neem de angsten altijd serieus, zeg niet dat het onzin is en dat het kind niet bang mag zijn.
  • Troost het kind.
  • Probeer te ontdekken waar het kind bang voor is.
  • Praat erover wanneer het kind opnieuw rustig is.

Slide 20 - Tekstslide

Wat betekent de zin: Denk eraan dat jij het goede voorbeeld bent?

Slide 21 - Open vraag

"Denk eraan dat jij het voorbeeld bent"
  • Geef als opvoeder zelf het goede voorbeeld.
  • Het kind kan jouw angsten overnemen wanneer je zelf angsten vertoont.

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide

Wat is kinderamnesie?
  • Het eerste geheugenspoor gaat gemiddeld terug naar de leeftijd van drie jaar.
  • Herinneringen aan de periode voordien zijn verdwenen.

Slide 25 - Tekstslide

Oorzaak van kinderamnesie
Peuters en kleuters zijn nog niet in staat om herinneringen vast te leggen in taal.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Preoperationele fase - Piaget
Het kind ontwikkelt belangrijke denkvaardigheden:
  • objectpermanentie
  • symbolisch denken

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Slide 33 - Tekstslide

Slide 34 - Tekstslide

Slide 35 - Tekstslide


A
objectpermanentie
B
fantasie
C
symbolisch denken
D
uitgestelde imitatie

Slide 36 - Quizvraag


A
objectpermanentie
B
fantasie
C
symbolisch denken
D
uitgestelde imitatie

Slide 37 - Quizvraag


A
objectpermanentie
B
symbolisch denken
C
fantasie
D
taal: betekenis geven

Slide 38 - Quizvraag


A
dingen mentaal voorstellen
B
beelden opslaan in het geheugen
C
betekenis geven aan voorwerpen op basis van uiterlijke kenmerken
D
verbanden leggen tussen twee gebeurtenissen

Slide 39 - Quizvraag


A
symbolisch denken
B
geen inzicht in de gevolgen van gedrag
C
niet logisch denken
D
taal

Slide 40 - Quizvraag

Slide 41 - Tekstslide

Slide 42 - Tekstslide


A
taal
B
tekeningen
C
uitgestelde imitatie
D
verbeeldingsspel

Slide 43 - Quizvraag


A
taal
B
tekeningen
C
uitgestelde imitatie
D
verbeeldingsspel

Slide 44 - Quizvraag


A
taal
B
tekeningen
C
uitgestelde imitatie
D
verbeeldingsspel

Slide 45 - Quizvraag


A
taal
B
tekeningen
C
uitgestelde imitatie
D
verbeeldingsspel

Slide 46 - Quizvraag

Slide 47 - Tekstslide