In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
1c KLASOPSTELLING
Slide 1 - Tekstslide
Lesplanning
Lesuur 1
Presentatie van het journaal:
Julius en Lex
Bram en Bryan
Noor en Sarah
Lezen
Lesuur 2
Werkwoordspelling
Learnbeat: maak de instaptoets Werkwoordspelling. Klaar? kies een opgave uit die je wil oefenen
Extra huiswerk laten zien!
Schrijfopdracht ingeleverd?
Slide 2 - Tekstslide
Beoordeling
De volgende zaken tellen mee bij de beoordeling:
Tijd: ca. 5 minuten
Gelijke verdeling van de rollen
Houding presentatie
Presentatie moet uit het hoofd (klein spiekbriefje mag)
Maak contact met het publiek
Slide 3 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets doet. Ik geef les. = wwg
Zinnen waarin iemand iets is. Ik ben docent. = nwg
Slide 4 - Tekstslide
werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.
Slide 5 - Tekstslide
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 6 - Quizvraag
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 7 - Quizvraag
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 8 - Quizvraag
naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?
Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde
Slide 9 - Quizvraag
werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.
Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij
Slide 10 - Tekstslide
De leerling is boos geworden.
Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!
Slide 11 - Quizvraag
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
pv?
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.
Slide 12 - Quizvraag
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.
Slide 13 - Quizvraag
wg of ng?
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica
Slide 14 - Tekstslide
Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden.
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden
Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde.
Slide 15 - Tekstslide
Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!
Slide 16 - Quizvraag
Koppelwerkwoorden
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden: