1C- Presentatie journaal + herhaling grammatica bwb

1c KLASOPSTELLING
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

1c KLASOPSTELLING

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
Lesuur 1
Presentatie van het journaal: 
  • Noa en Eline
  • Marlies, Liesel en Donna
  • Ruben en Finian
  • Amber, Lieke en Maureen

Lesuur 2 
  • Grammatica estafette nabespreken
  • Learnbeat: kies een opgave uit die je wil oefenen 







Extra huiswerk laten zien!

Schrijfopdracht ingeleverd?

Slide 2 - Tekstslide

Beoordeling
De volgende zaken tellen mee bij de beoordeling:
  • Tijd: ca. 5 minuten
  • Gelijke verdeling van de rollen
  • Houding presentatie
  • Presentatie moet uit het hoofd (klein spiekbriefje mag)
  • Maak contact met het publiek


Slide 3 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Zinnen waarin iemand iets doet.  Ik geef les. = wwg
Zinnen waarin iemand iets is.  Ik ben docent. = nwg

Slide 4 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 5 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 10 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 11 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 12 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 13 - Quizvraag

wg of ng?
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica

Slide 14 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 15 - Tekstslide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 16 - Quizvraag

Koppelwerkwoorden 
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 


Slide 17 - Tekstslide

Is het refrein Alles is liefde een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 18 - Woordweb

Is het refrein 'Zelfs je naam is mooi' een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 19 - Woordweb

Is het refrein 'Zeg dat nieti' een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 20 - Woordweb

Maak het stripverhaaltje af door een zin met een naamwoordelijk gezegde in te vullen.
Benoem het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Woordweb

DUO OPDRACHT
bN


In dit stripverhaaltje wordt iets over de monteur gezegd en iets over het internet.
Wat is een naamwoordelijk gezegde en wat is een werkwoordelijk gezegde? 
Overleg met elkaar en noteer bij elke tekstballon of het een nwg of wwg

Slide 22 - Tekstslide

DUO OPDRACHT
Zoek een liedje met een naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde

Slide 23 - Open vraag

Welk zinsdeel vind je lastig en wil je
graag een herhalingsles over?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp en persoonsvorm

Slide 24 - Poll

Slide 25 - Tekstslide

Wat weet je nog over
de bijwoordelijke
bepaling?

Slide 26 - Woordweb

Bijwoordelijke bepaling (BWB)
Bijwoordelijke bepalingen geven vaak antwoord op vragen die beginnen met vraagwoorden: Wanneer, waar (waardoor, waarheen?), hoe (hoelang, hoe ver?)

De vraagwoorden zijn ook bijwoordelijke bepaling als ze in de zin staan: Waar heb je die gave tas gekocht?

Slide 27 - Tekstslide

Voorbeelden
Bekijk de volgende zinnen:
Op zolder liggen twee paar schaatsen.
Janna viert over twee weken haar verjaardag.
De barbecue werd vanwege het slechte weer afgelast.

De dikgedrukte woorden zijn voorbeelden van bijwoordelijke bepalingen.

Slide 28 - Tekstslide

Een bijwoordelijke bepaling
  • Eerder gevonden zinsdelen: persoonsvorm, onderwerp, werkwoordelijk gezegde, lijdend voorwerp , meewerkend voorwerp. 
  • Wat overblijft is meestal de bijwoordelijke bepaling (bwb). 
  • Een bijwoordelijke bepaling geeft antwoord op vragen als  wanneer, waar, waarmee, hoe, door wie, met wie enzovoort:

Slide 29 - Tekstslide

Hij fietste naar het sportveld.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 30 - Open vraag

Ik vertel het je volgende week.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 31 - Open vraag

Met zijn zakmes sneed hij het brood.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 32 - Open vraag

Ik ga met mijn vriendje naar de bioscoop.
De bijwoordelijke bepaling is:

Slide 33 - Open vraag


Bevat deze zin een bijwoordelijke bepaling?
De oppas wachtte op het schoolplein op haar oppaskinderen.
A
Nee, de zin bevat geen bijwoordelijke bepaling.
B
Ja, de zin bevat één bijwoordelijke bepaling.
C
Ja, de zin bevat twee bijwoordelijke bepalingen.

Slide 34 - Quizvraag

lijdend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
onderwerp
bijwoordelijke bepaling
werkwoordelijk gezegde
Hij 
viert
zijn verjaardag
dit weekend.
inderdaad

Slide 35 - Sleepvraag

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
mijn huiswerk
heb
af.
bijna altijd

Slide 36 - Sleepvraag

Bijwoordelijke bepaling(en)
Ik
nooit
heb
gewonnen.
met de andere quizzen

Slide 37 - Sleepvraag

OPDRACHT
Learnbeat: maak de opdrachten over de bijwoordelijk bepaling

Klaar? Maak de andere opdrachten van Grammatica, bijvoorbeeld lijdend voorwerp.

Slide 38 - Tekstslide