1A- Presentatie journaal + herhaling grammatica

Lesplanning
Lesuur 1
Presentatie van het journaal: 
  • Justen, Pim en Noah
  • Mats en Sieger
Herhaling naamwoordelijk gezegde

Lesuur 2
  • Lezen
  • Jeugdjournaal kijken





1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Lesplanning
Lesuur 1
Presentatie van het journaal: 
  • Justen, Pim en Noah
  • Mats en Sieger
Herhaling naamwoordelijk gezegde

Lesuur 2
  • Lezen
  • Jeugdjournaal kijken





Slide 1 - Tekstslide

Beoordeling
De volgende zaken tellen mee bij de beoordeling:
  • Tijd: ca. 5 minuten
  • Gelijke verdeling van de rollen
  • Houding presentatie
  • Presentatie moet uit het hoofd (klein spiekbriefje mag)
  • Maak contact met het publiek


Slide 2 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen.
Zinnen waarin iemand iets doet. = werkwoordelijk gezegde
Zinnen waarin iemand iets is. = naamwoordelijk gezegde

Zinnen waarin iemand iets doet.  Ik geef les. = wwg
Zinnen waarin iemand iets is.  Ik ben docent. = nwg

Slide 3 - Tekstslide

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
In het Nederlands heb je twee soorten zinnen. 
Zinnen waarin iemand iets doet. = Ik geef les.
Zinnen waarin iemand iets is. = ik ben docent.

Slide 4 - Tekstslide

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Katrien is moe.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 5 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Ze heeft hard gewerkt.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 6 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Zij wil gaan slapen.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

naamwoordelijk gezegde of werkwoordelijk gezegde?

Later wordt Katrien slaapspecialist.
A
naamwoordelijk gezegde
B
werkwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

Werkwoordelijk gezegde - Naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 9 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.

Doet de leerling iets, of is de leerling iets?
A
doet iets!
B
nee, is iets!

Slide 10 - Quizvraag

Naamwoordelijk gezegde
De leerling / is / boos / geworden. 
ow: de leerling
ng: is [boos] geworden

Het naamwoordelijk gezegde koppelt een eigenschap met het onderwerp.
Die eigenschap is het naamwoordelijk deel van het gezegde. 

Slide 11 - Tekstslide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

pv?
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 12 - Quizvraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

ow?
timer
0:30
A
voor veel leerlingen
B
blijft
C
grammatica
D
een moeilijk onderdeel.

Slide 13 - Quizvraag

wg of ng?
Voor veel leerlingen / blijft / grammatica / een moeilijk onderdeel.
ow: grammatica

Slide 14 - Tekstslide

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.

werkwoordelijk gezegde of naamwoordelijk gezegde?
A
werkwoordelijk
B
nee, naamwoordelijk!

Slide 15 - Quizvraag

Koppelwerkwoorden 
In het Nederlands hebben we negen koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 


Slide 16 - Tekstslide

Is het refrein Alles is liefde een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 17 - Woordweb

Is het refrein 'Zelfs je naam is mooi' een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 18 - Woordweb

Is het refrein 'Zeg dat niet' een naamwoordelijk of werkwoordelijk gezegde?
Licht toe!

Slide 19 - Woordweb

DUO OPDRACHT
bN


In dit stripverhaaltje wordt iets over de monteur gezegd en iets over het internet.
Wat is een naamwoordelijk gezegde en wat is een werkwoordelijk gezegde? 
Overleg met elkaar en noteer bij elke tekstballon of het een nwg of wwg

Slide 20 - Tekstslide

Maak het stripverhaaltje af door een zin met een naamwoordelijk gezegde in te vullen.
Benoem het werkwoordelijk en naamwoordelijk deel van het naamwoordelijk gezegde

Slide 21 - Woordweb

DUO OPDRACHT
Zoek een liedje met in de titel en/of refrein
een naamwoordelijk en werkwoordelijk gezegde

Slide 22 - Open vraag

Welk zinsdeel vind je lastig en wil je
graag een herhalingsles over?
Lijdend voorwerp
Meewerkend voorwerp
Bijwoordelijke bepaling
Werkwoordelijk gezegde
Onderwerp en persoonsvorm

Slide 23 - Poll