Recap chapter 1

1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin is present simple?
A
I walks to school.
B
He walks to school.
C

Slide 29 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

Present Simple:
Which sentence is in present simple?
A
I was walking in the park.
B
I walked in the park.
C
I am walking there.
D
I walk every day.

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple
welke zin is present simple?
A
Lucy lives in London.
B
Lucy lived in London.
C
Lucy is living in London.
D
Lucy has lived in London.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
Kies een voorbeeld van de present simple.
A
He travels to work four times a week.
B
He travelled to work four times a week.
C
He is travelling to work.
D
He has travelled to work.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present simple:
welke zin is present simple?
A
I am walking to school.
B
They walked to school.
C
We have walked to school.
D
He walks to school.

Slide 33 - Quizvraag

Present simple:
Rule Example
 Je gebruikt de tegenwoordige tijd (present simple)
als je het over het volgende hebt:
• feiten Water boils at 100 degrees.
• gewoontes I usually get up at 6.30.
• toekomst als je een rooster/tijdschema/programma hebt ;The train leaves at 7.30.
• levendig beschrijving/dramatisch effect;
In 1099 William conquers England
Altijd hele werkwoord behalve SHIT: +S
I walk -> He walks

The subject pronouns are:
A
me, you, him/her/it, us, you, them
B
left, right, up, down, sideways, diagonal
C
I, you, he/she/it, we, you, they
D
am/is/are/was/were

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

___ are learning about subject pronouns in English class.
A
Their
B
Them
C
Theirs
D
They

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

A subject pronoun:
... is from Aruba. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct subject pronoun.
_____ like school. (ik)


A
i
B
I
C
you
D
we

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct subject pronoun.
_____ is from London. (zij)
A
she
B
they
C
he
D
we

Slide 38 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

List of object pronouns
A
I, you, we, they, she, he, it
B
Me, you, us, them, her, him, it

Slide 39 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct object pronoun.

The teacher likes ______ (mij).
A
I
B
my
C
me
D
i

Slide 40 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct object pronoun.
Can you call _____ (hem)?

A
her
B
him
C
me
D
he

Slide 41 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct object pronoun.
She looks like ______ (haar).
A
him
B
us
C
her
D
me

Slide 42 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct object pronoun:
Nice to meet ____
A
you
B
your
C
yours

Slide 43 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

What are the question words?
A
Why, How, Who, What, Where, When, Which
B
I,you,he,she,it, we,you,they
C
Me,her,his,its,their, ours
D
Every, usually, often,never

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

question words quiz!
Fill in the correct question word.
..................are you feeling today?

A
what
B
when
C
where
D
how

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question words
... is Susan's party? It's on Friday.
A
Who
B
What
C
When
D
Where

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question words
... is your name? Carol.
A
Who
B
What
C
How
D
Where

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Question words:
_____ is cooking tonight?
A
What
B
Which
C
Whose
D
Who

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Choose the correct question word!

. . . . . . . . is this ?
A
Which
B
Who
C
What
D
Where

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 50 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies