Beeldspraak 1

Herhalingsles beeldspraak
1 / 34
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Herhalingsles beeldspraak

Slide 1 - Tekstslide

Stappenplan
  1. Herhaling beeldspraak uitleg + quizjes
  2. Je kunt vragen stellen over het stencil/werk van vorige keer nakijken
  3. Maak de extra online opdrachtjes uit de Lessonup om te oefenen met beeldspraak
  4. In groepjes bespreken van gedicht met beeldspraak
  5. Leren voor literatuurgeschiedenis


Slide 2 - Tekstslide

Beeldspraak herhaling les 2
Doel:
je kent 5 verschillende soorten beeldspraak:
  • Vergelijking
  • metafoor
  • personificatie
  • synesthsie

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

Benoem een vorm van beeldspraak die je hebt gezien in het fragment: noem de woorden + soort beeldspraak

Slide 5 - Open vraag

Haal uit je zelfgekozen liedtekst een voorbeeld van beeldspraak en voeg in.

Slide 6 - Open vraag

'Je praat als een kip zonder kop.'
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
synesthesie

Slide 7 - Quizvraag

'Dit verhaal grijpt je naar de keel..'
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
synesthesie

Slide 8 - Quizvraag

De wind floot door de takken.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
synesthesie

Slide 9 - Quizvraag

De samenleving is ziek.
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
synesthesie

Slide 10 - Quizvraag

De scherpe geur van gember is heerlijk!
A
Metafoor
B
Personificatie
C
Vergelijking
D
Synesthesie

Slide 11 - Quizvraag

Beeldspraak
  • Vergelijking
  • metafoor
  • personificatie
  • synesthesie

Slide 12 - Tekstslide

Beeldspraak
  • synesthesie   ( het is buiten bitter koud)
                                            (2 zintuigen door elkaar)

Slide 13 - Tekstslide

Beeldspraak
Vergelijking: vergelijking met van/als  object en  beeld
Metafoor: alleen het beeld wordt genoemd; het object wordt weggelaten
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd. (Wordt menselijke eigenschappen toegedicht)

Slide 14 - Tekstslide

Beeldspraak
Metonymia: een gedeelte van het object (een kenmerk) wordt genoemd
Synesthesie: 2 zintuiglijke ervaringen worden naast elkaar gebruikt

Slide 15 - Tekstslide

Vergelijking

Slide 16 - Tekstslide

Vergelijking

Slide 17 - Tekstslide

Personificatie

Slide 18 - Tekstslide

Metafoor

Slide 19 - Tekstslide

Synesthesie

Slide 20 - Tekstslide

metonymia

Slide 21 - Tekstslide

Beeldspraak
Zo lek als een.................................
Een waarheid als een ........................
Afgaan als een  ..................................
Stelen als de ...................................
Zwijgen als het ..............................
Zo wit als een ...........................
Lachen als een .......... met ......................
Beven als een .................................

Slide 22 - Tekstslide

Beeldspraak
Zo lek als een                         mandje 
Een waarheid als een        koe 
Afgaan als een                      gieter 
Stelen als de                          raven 
Zwijgen als het                     graf
Zo wit als een                        doek / lijk
Lachen als een                     boer   met    kiespijn 
Beven als een                        riet / espenblad

Slide 23 - Tekstslide

Beeldspraak
Vergelijking: vergelijking met van/als  object en  beeld
Metafoor: alleen het beeld wordt genoemd; het object wordt weggelaten
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd. (Wordt menselijke eigenschappen toegedicht)

Slide 24 - Tekstslide

Beeldspraak
Metonymia: een gedeelte van het object (een kenmerk) wordt genoemd
Synesthesie: 2 zintuiglijke ervaringen worden naast elkaar gebruikt

Slide 25 - Tekstslide

Gebruik de volgende woorden als metafoor in een zin:
zwijnenstal
reus
kleerkast
hormonen
timer
2:00

Slide 26 - Open vraag

Gebruik de volgende woorden in een zin met personificatie:
ruisen, fluisteren, zingen, razen, springen
timer
2:00

Slide 27 - Open vraag

Bedenk een vorm van beeldspraak met:
een dier
een boom
een kleur
timer
2:00

Slide 28 - Open vraag

Slide 29 - Link

Slide 30 - Link

Slide 31 - Link

Bespreek je gedicht in groepjes van 2.
Zorg ervoor dat je checkt of je beeldspraak klopt. 

Slide 32 - Tekstslide

Wat wil je volgende week nog uitgebreid bespreken/doen tijdens de lessen?

Slide 33 - Open vraag

Ga leren voor literatuurgeschiedenis!

Slide 34 - Tekstslide