poezie_havo4les6

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling 
 
- korte herhaling beeldspraak + synesthesie en metonymia 
- stijlfiguren verder maken
- een eigen gedicht maken

Slide 2 - Tekstslide

Stappenplan bij het voorbereiden van een poëzie-analyse
1 .Lees je gedicht een aantal keren goed door: schrijf op wat je eerste indruk is en onderstreep wat je opvalt.
2. Analyseer de vormkenmerken. Welke vormkenmerken komen voor in jouw gedicht?
strofebouw, versregels, enjambementen, alliteraties, assonanties, eindrijm (evt. rijmschema), wie is er aan het woord: de dichter of een lyrisch ik, sonnet (zo ja, waar zit de wending?), stijlfiguren en beeldspraak. 
3. Nu ga je je verder verdiepen in wat het gedicht betekent. Lees het gedicht opnieuw regel voor regel. Wat staat er? De eerste laag neem je zo letterlijk mogelijk. 
Daarna ga je proberen te achterhalen wat dat inhoudt: wat zit erachter? Wat bedoelt de dichter? 
Dit is de tweede laag. Soms zit daar nog iets achter en dan heb je met de derde laag te maken.
4. Verdiep je in het leven van de dichter. Welke informatie is interessant om te vertellen, ook met betrekking tot de inhoud van het gedicht. 
5. Wat vind je van het gedicht? Schrijf een duidelijke beoordeling waarin je het taalgebruik, de thematiek en de vorm erbij betrekt. Je kunt hierbij de ‘poëziechecker’ op blz. 26 gebruiken.
6. Controleer of je de volgende vragen nu kunt beantwoorden: Wat is je mening over het gedicht? Wat is je gevoel bij het gedicht? Wat is de eerste betekenislaag? Wat is de bedoeling van de schrijver (2e laag)?

Slide 3 - Tekstslide

Beeldspraak

Slide 4 - Woordweb

Beeldspraak
Vergelijking: vergelijking met van/als  object en  beeld
Metafoor: alleen het beeld wordt genoemd; het object wordt weggelaten
Personificatie: levenloos ding (of een dier) wordt als een levend persoon beschouwd. (Wordt menselijke eigenschappen toegedicht)

Slide 5 - Tekstslide

Beeldspraak
Metonymia: een gedeelte van het object (een kenmerk) wordt genoemd.
Bijvoorbeeld: Oranje wordt wereldkampioen!

Synesthesie: 2 zintuiglijke ervaringen worden naast elkaar gebruikt = combinatie van zintuiglijke ervaringen
horen, zien, proeven, ruiken en voelen 
Bijvoorbeeld: schreeuwende kleuren = horen en zien


Slide 6 - Tekstslide

Van welke beeldspraak is hier sprake? Het leven is een weg met kuilen en hobbels.
A
metafoor
B
vergelijking
C
personificatie
D
metonymia

Slide 7 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake? Het huis steunde en kreunde tijdens de storm.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 8 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake? Er hangt een Rembrandt in de volgende zaal.
A
metonymia
B
synesthesie
C
personificatie
D
metafoor

Slide 9 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake? De docent zei: 'Even de neuzen tellen.'
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 10 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake? We hebben toch even kunnen genieten van de bittere kou die de winter soms kan brengen.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 11 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake?
Mijn moeder vroeg of we samen even een glaasje wilden drinken in de stad.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 12 - Quizvraag

Van welke beeldspraak is hier sprake?
De zoete klanken kwamen uit de ramen naar buiten.
A
metafoor
B
personificatie
C
metonymia
D
synesthesie

Slide 13 - Quizvraag

Welke 5 soorten beeldspraak ken je nu dus?

Slide 14 - Open vraag

Bestudeer je gedicht en kijk of je 1 of meerdere van deze 5 vormen van beeldspraak tegenkomt. 
- vergelijking 
- metafoor
- personificatie
- synesthesie
- metonymia

Wat voor betekenis heeft het in jouw gedicht?

Slide 15 - Tekstslide