In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Ontdek de wereld van bijvoeglijk naamwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Deze slide heeft geen instructies
Leerdoel
Aan het einde van de les kun je bijvoeglijke naamwoorden herkennen en correct gebruiken.
Slide 2 - Tekstslide
Vertel de leerlingen wat ze aan het einde van de les zullen kunnen doen.
Wat weet je al over bijvoeglijk naamwoorden?
Slide 3 - Woordweb
Deze slide heeft geen instructies
Wat zijn bijvoeglijke naamwoorden?
Bijvoeglijke naamwoorden beschrijven een zelfstandig naamwoord en geven meer informatie over hoe iets eruit ziet, voelt, ruikt, klinkt of smaakt.
Slide 4 - Tekstslide
Leg de definitie van bijvoeglijke naamwoorden uit en geef voorbeelden.
Voorbeeld: Grote olifant
In deze zin is 'grote' het bijvoeglijk naamwoord dat het zelfstandig naamwoord 'olifant' beschrijft.
Slide 5 - Tekstslide
Vraag de leerlingen om andere voorbeelden van bijvoeglijke naamwoorden te bedenken.
Soorten bijvoeglijke naamwoorden
Er zijn verschillende soorten bijvoeglijke naamwoorden, zoals: groot, klein, mooi, lelijk, snel, langzaam, etc.
Slide 6 - Tekstslide
Beschrijf de verschillende soorten bijvoeglijke naamwoorden en geef voorbeelden.
Bijvoeglijke naamwoorden in zinnen
Bijvoeglijke naamwoorden komen meestal vóór het zelfstandig naamwoord in een zin.
Slide 7 - Tekstslide
Laat de leerlingen zinnen maken waarin ze bijvoeglijke naamwoorden gebruiken.
Vergelijkingen met bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook worden gebruikt om vergelijkingen te maken, zoals 'groter', 'mooier', 'sneller', etc.
Slide 8 - Tekstslide
Leg uit hoe bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt om vergelijkingen te maken.
Oefening: Bijvoeglijke naamwoorden herkennen
Kies het bijvoeglijk naamwoord in de zin: 'De rode auto rijdt snel.'
Slide 9 - Tekstslide
Laat de leerlingen het bijvoeglijk naamwoord in de zin identificeren.
Oefening: Bijvoeglijke naamwoorden gebruiken
Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord waarin je iets of iemand beschrijft.
Slide 10 - Tekstslide
Vraag de leerlingen om individueel een zin te maken en vraag enkele leerlingen om hun zinnen hardop voor te lezen.
Bijvoeglijke naamwoorden en geslacht
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen van vorm veranderen op basis van het geslacht van het zelfstandig naamwoord.
Slide 11 - Tekstslide
Leg uit hoe bijvoeglijke naamwoorden kunnen veranderen op basis van geslacht en geef voorbeelden.
Oefening: Bijvoeglijke naamwoorden verbuigen
Verbuig het bijvoeglijk naamwoord in de zin: 'De grote hond speelt in het park.'
Slide 12 - Tekstslide
Laat de leerlingen het bijvoeglijk naamwoord in de zin verbuigen op basis van het zelfstandig naamwoord.
Meervoudsvorm van bijvoeglijke naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook in meervoudsvorm worden gebruikt, zoals 'grote honden', 'mooie bloemen', etc.
Slide 13 - Tekstslide
Beschrijf hoe bijvoeglijke naamwoorden in meervoudsvorm worden gebruikt.
Oefening: Bijvoeglijke naamwoorden in meervoud
Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord in meervoudsvorm waarin je iets of iemand beschrijft.
Slide 14 - Tekstslide
Vraag de leerlingen om individueel een zin te maken en vraag enkele leerlingen om hun zinnen hardop voor te lezen.
Bijvoeglijke naamwoorden en lidwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook veranderen op basis van het lidwoord dat ervoor staat, zoals 'een groot huis' versus 'het grote huis'.
Slide 15 - Tekstslide
Leg uit hoe bijvoeglijke naamwoorden kunnen veranderen op basis van lidwoorden en geef voorbeelden.
Oefening: Bijvoeglijke naamwoorden met lidwoorden
Verander het bijvoeglijk naamwoord in de zin: 'Een kleine kat speelt in de tuin.' naar 'De kleine kat speelt in de tuin.'
Slide 16 - Tekstslide
Laat de leerlingen het bijvoeglijk naamwoord in de zin veranderen op basis van het lidwoord.
Bijvoeglijke naamwoorden in vergrotende en overtreffende trap
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen ook in de vergrotende trap ('groter') en overtreffende trap ('grootste') worden gebruikt.
Slide 17 - Tekstslide
Leg uit hoe bijvoeglijke naamwoorden worden gebruikt in de vergrotende en overtreffende trap en geef voorbeelden.
Oefening: Vergrotende en overtreffende trap
Maak een zin met een bijvoeglijk naamwoord in de vergrotende trap en een zin met een bijvoeglijk naamwoord in de overtreffende trap.
Slide 18 - Tekstslide
Vraag de leerlingen om individueel zinnen te maken en vraag enkele leerlingen om hun zinnen hardop voor te lezen.
Bijvoeglijke naamwoorden en volgorde
Bijvoeglijke naamwoorden hebben een bepaalde volgorde in een zin, zoals 'kleine rode auto' in plaats van 'rode kleine auto'.
Slide 19 - Tekstslide
Leg uit hoe bijvoeglijke naamwoorden een specifieke volgorde volgen en geef voorbeelden.
Oefening: Volgorde van bijvoeglijke naamwoorden
Herschrijf de zin: 'Ik zag een grote gele vogel.' naar 'Ik zag een gele grote vogel.'
Slide 20 - Tekstslide
Laat de leerlingen de volgorde van de bijvoeglijke naamwoorden in de zin veranderen.
Gebruik van bijvoeglijke naamwoorden in teksten
Bijvoeglijke naamwoorden kunnen teksten levendiger en interessanter maken door details toe te voegen.
Slide 21 - Tekstslide
Leg uit hoe bijvoeglijke naamwoorden kunnen worden gebruikt om teksten te verrijken.
Oefening: Schrijven met bijvoeglijke naamwoorden
Schrijf een korte tekst waarin je bijvoeglijke naamwoorden gebruikt om iets of iemand te beschrijven.
Slide 22 - Tekstslide
Vraag de leerlingen om individueel een korte tekst te schrijven en vraag enkele leerlingen om hun teksten hardop voor te lezen.
Samenvatting
Bijvoeglijke naamwoorden beschrijven zelfstandige naamwoorden en geven meer informatie. Ze kunnen van vorm veranderen op basis van geslacht, lidwoorden en meervoudsvorm. Ze kunnen ook worden gebruikt in vergrotende en overtreffende trap en hebben een specifieke volgorde in een zin.
Slide 23 - Tekstslide
Vat de belangrijkste punten van de les samen.
Einde van de les
Bedankt voor jullie aandacht! Jullie hebben nu een goed begrip van bijvoeglijke naamwoorden.
Slide 24 - Tekstslide
Sluit de les af en beantwoord eventuele vragen van de leerlingen.
Schrijf 3 dingen op die je deze les hebt geleerd.
Slide 25 - Open vraag
De leerlingen voeren hier drie dingen in die ze in deze les hebben geleerd. Hiermee geven ze aan wat hun eigen leerrendement van deze les is.
Schrijf 2 dingen op waarover je meer wilt weten.
Slide 26 - Open vraag
De leerlingen voeren hier twee dingen in waarover ze meer zouden willen weten. Hiermee vergroot je niet alleen betrokkenheid, maar geef je hen ook meer eigenaarschap.
Stel 1 vraag over iets dat je nog niet zo goed hebt begrepen.
Slide 27 - Open vraag
De leerlingen geven hier (in vraagvorm) aan met welk onderdeel van de stof ze nog moeite. Voor de docent biedt dit niet alleen inzicht in de mate waarin de stof de leerlingen begrijpen/beheersen, maar ook een goed startpunt voor een volgende les.