Herhalen Kern B1 - spelling/grammatica - les 12, 13, 14

Herhalen Kern  spelling/grammatica les 12, 13, 14
1 / 46
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo bLeerjaar 1

In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Herhalen Kern  spelling/grammatica les 12, 13, 14

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wat is een zelfstandig naamwoord?
A
Namen van mensen en dieren.
B
Namen van mensen, dieren, dingen.
C
Namen van mensen, dieren, dingen, planten.
D
Namen van mensen dieren, dingen, planten, plaatsen.

Slide 8 - Quizvraag

Kies wat een lidwoord is.
Meer dan 1 antwoord is goed.
A
de
B
dit
C
het
D
een

Slide 9 - Quizvraag

Welk lidwoord is goed?
A
het huis
B
de huis

Slide 10 - Quizvraag

Welk lidwoord is goed?
A
het meisje
B
de meisje

Slide 11 - Quizvraag

Welk lidwoord is goed?
A
het wijk
B
de wijk

Slide 12 - Quizvraag

Welk lidwoord is goed?
A
het lift
B
de lift

Slide 13 - Quizvraag

Welk lidwoord is goed?
A
het toets
B
de toets

Slide 14 - Quizvraag

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Ik heb een ............. trui.
A
groen
B
groene
C
groenen

Slide 20 - Quizvraag

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Tamimount heeft een .......... ring.
A
goud
B
goude
C
gouden

Slide 21 - Quizvraag

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Yaqoot heeft een .......... laptop.
A
blauw
B
blauwe
C
blauwen

Slide 22 - Quizvraag

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Ebrahim heeft een ......... rugzakje.
A
zwart
B
zwarte
C
zwarten

Slide 23 - Quizvraag

Kies het goede bijvoeglijk naamwoord.

Zlatka heeft een ........ ketting.
A
zilver
B
zilvere
C
zilveren

Slide 24 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een zelfstandig naamwoord.
A
waar
B
niet waar

Slide 25 - Quizvraag

Een bijvoeglijk naamwoord eindigt altijd op -en.
A
waar
B
niet waar

Slide 26 - Quizvraag

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Wat is een voorbeeld
van de stellende trap?
A
mooist
B
mooier
C
mooi

Slide 33 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de vergrotende trap?
A
mooi
B
mooier
C
mooist

Slide 34 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de overtreffende trap?
A
mooier
B
mooist
C
mooi

Slide 35 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de stellende trap?
A
aardig
B
aardiger
C
aardigst

Slide 36 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de vergrotende trap?
A
aardiger
B
aardigst
C
aardig

Slide 37 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de overtreffende trap?
A
aardiger
B
aardigst
C
aardig

Slide 38 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de stellende trap?
A
best
B
goed
C
beter

Slide 39 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de vergrotende trap?
A
goed
B
beter
C
best

Slide 40 - Quizvraag

Wat is een voorbeeld
van de overtreffende trap?
A
beter
B
goed
C
best

Slide 41 - Quizvraag

Vul de goede trap in - klein

Mijn broer is veel .......... dan ik.
A
klein
B
kleiner
C
kleinst

Slide 42 - Quizvraag

Vul de goede trap in - stom

Dit is het ........... boek die ik heb gelezen.
A
stomme
B
stommere
C
stomste

Slide 43 - Quizvraag

Vul de goede trap in - veel

In de grote pan is ........... soep dan in de kleine pan.
A
veel
B
meer
C
meest

Slide 44 - Quizvraag

Vul de goede trap in - druk

In de zomer is het de .......... periode in een pretpark.
A
drukke
B
drukkere
C
drukste

Slide 45 - Quizvraag

Vul de goede trap in - lief

Dafina is een ......... meisje.
A
lief
B
liever
C
liefst

Slide 46 - Quizvraag