Letterlijk en figuurlijk - schrijven periode 2 22-23

Nederlands 
leesvaardigheid periode 2

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
leesvaardigheid periode 2

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dat kan hij wel op zijn buik schrijven

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LESDOELEN
  • Ik kan uitleggen wat figuurlijk taalgebruik betekent
  • Ik kan uitleggen wat letterlijk taalgebruik betekent.
  • Ik kan zeggen of een zin letterlijk of figuurlijk taalgebruik is.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Letterlijk

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Letterlijk

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opdracht
  1. Zoek met je tafelgroepje naar 4 spreekwoorden en bedenk 2 letterlijke zinnen.
  2. Zoek de betekenissen op van jullie spreekwoorden en schrijf deze op het andere kant van het werkblad.
  3. Na 10 minuten spreekwoorden wisselen met een ander groepje.
timer
10:00

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LESDOELEN
  • Ik kan uitleggen wat figuurlijk taalgebruik betekent
  • Ik kan uitleggen wat letterlijk taalgebruik betekent.
  • Ik kan zeggen of een zin letterlijk of figuurlijk taalgebruik is.

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Nederlands 
leesvaardigheid periode 2

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

timer
10:00

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aan de slag
  1. Schrijf de spreekwoorden op de juiste plek op het werkblad.
  2. Zachtjes overleggen mag.
  3. Teken niet op de blaadjes.
  4. Ben je al klaar? Laat het aan de docent zien. 

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LESDOELEN
  • Ik kan uitleggen wat figuurlijk taalgebruik betekent
  • Ik kan uitleggen wat letterlijk taalgebruik betekent.
  • Ik kan zeggen of een zin letterlijk of figuurlijk taalgebruik is.

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik.

Slide 30 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste woord in:
Hij werkt zo hard als een ____________
A
leeuw
B
paard
C
olifant
D
beer

Slide 32 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Vul het juiste woord in:
Zij is zo sterk als een ____________
A
leeuw
B
paard
C
olifant
D
beer

Slide 33 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Vul het juiste woord in:
____________ bijten niet.
A
miauwende katten
B
vliegende vogels
C
blaffende honden
D
piepende muizen

Slide 34 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Wat is een kenmerk van spreekwoorden?
A
De betekenis staat niet in een woordenboek.
B
Er staat altijd een zelfstandig naamwoord in.
C
Het zijn vaste zinnen die je niet kunt veranderen.
D
Er komt altijd een mens of dier in voor.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doen: lees de stappen hieronder

Stap 1: 
Ga naar deze website: www.spreekwoorden.nl/themas
Stap 2:
Kies 3 spreekwoorden uit die jij interessant/grappig/ boeiend vindt. Je schrijft die op EN je schrijft erachter wat ze betekenen.

Schrijf de spreekwoorden op in Classroom. Niet af? = Huiswerk :)
Je moet de spreekwoorden kunnen tekenen en begrijpen.
timer
15:00

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies