Letterlijk en figuurlijk - schrijven periode 2 22-23

Nederlands 
leesvaardigheid periode 2

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 1

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Nederlands 
leesvaardigheid periode 2

Letterlijk en figuurlijk taalgebruik 

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

LESDOELEN
  • Ik kan uitleggen wat figuurlijk taalgebruik betekent
  • Ik kan uitleggen wat letterlijk taalgebruik betekent.
  • Ik kan zeggen of een zin letterlijk of figuurlijk taalgebruik is.

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Heb jij ooit vlinders in
je buik gehad?
A
ja
B
nee

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk of letterlijk?
Ik smelt bijna...
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Figuurlijk of letterlijk?
Ik ben er verslagen van.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 11 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Figuurlijk of letterlijk?
Ik heb een gat in mijn hand.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 12 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Figuurlijk of letterlijk?
Kijk naar die appels, ze zijn allemaal uit de boom gevallen.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 13 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Figuurlijk of letterlijk?
Als de kat van huis is, dansen de muizen op tafel.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 14 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Figuurlijk of letterlijk?
Hij moet een schop onder zijn kont hebben.
A
figuurlijk
B
letterlijk

Slide 15 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Leg in je eigen woorden uit wat het verschil is tussen figuurlijk en letterlijk taalgebruik.

Slide 16 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Vul het juiste woord in:
Hij werkt zo hard als een ____________
A
leeuw
B
paard
C
olifant
D
beer

Slide 17 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Vul het juiste woord in:
Zij is zo sterk als een ____________
A
leeuw
B
paard
C
olifant
D
beer

Slide 18 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Vul het juiste woord in:
____________ bijten niet.
A
miauwende katten
B
vliegende vogels
C
blaffende honden
D
piepende muizen

Slide 19 - Quizvraag

Betekent: ik ben er kapot van 
Wat is een kenmerk van spreekwoorden?
A
De betekenis staat niet in een woordenboek.
B
Er staat altijd een zelfstandig naamwoord in.
C
Het zijn vaste zinnen die je niet kunt veranderen.
D
Er komt altijd een mens of dier in voor.

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Doen: lees de stappen hieronder

Stap 1: 
Straks ga je naar een website en kies je 3 spreekwoorden uit die jij interessant/grappig/ boeiend vindt. Je schrijft de 3 spreekwoorden op EN je schrijft erachter wat ze betekenen.

Stap 2:
Ga naar de website: www.spreekwoorden.nl/themas en zoek 3 spreekwoorden uit. Zie je een mooie? Schrijf je dit op in Classroom. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies