H3_2hv

Ga lezen in je leesboek
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Ga lezen in je leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Lesplanning
  • Terugblik

  • Maken § 3.7 opdr. 1a, 3, 4, 5, 7, 9 en 11, blz. 201 t/m 207

  • Doel: Ik kan een bedrijvende en lijdende vorm herkennen en gebruiken.

Slide 2 - Tekstslide

Wat weet je nog?
  1. Waaruit bestaat de hoofdgedachte van een betogende tekst?
  2. Staan er in een betogende tekst feiten?
  3. Noem twee voorbeelden (=tekstvormen) van een betogende tekst. 
  4. De leerling gaat weer naar school = een bedrijvende/ actieve zin. Waar of niet waar?
  5. Het proefwerk werd door de docent nagekeken = een bedrijvende/ actieve zin. Waar of niet waar?

Slide 3 - Tekstslide

3.7 Grammatica zinsdelen

Als het onderwerp van een zin de handeling van het wg verricht is het een bedrijvende (actieve) zin:
De docent legt de verschillende woordsoorten uit.

Als het onderwerp niet iets zelf doet, maar de handeling in het wg ondergaat, is het een lijdende (passieve) zin.

De verschillende woordsoorten worden door de docent uitgelegd.

Slide 4 - Tekstslide

  • Van een bedrijvende zin waarin een lv staat, kun je een lijdende zin maken.
Bedrijvend:
De leerlingen maken het huiswerk.
Lijdend:
Het huiswerk wordt gemaakt.

  • Het huiswerk wordt gemaakt door leerlingen = doorbepaling = bwb

  • Lijdende zin: altijd met hww worden of zijn + voltooid deelwoord.
Onvoltooide tijd: worden / werden + vd
Voltooide tijd: zijn / waren + vd

Slide 5 - Tekstslide

Lesplanning
  • Terugblik

  • Maken § 3.7 opdr. 1a, 3, 4, 5, 7, 9 en 11 (zin 3 niet!), blz. 201 t/m 207

  • Doel: Ik kan een bedrijvende en lijdende vorm herkennen en gebruiken.

Slide 6 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek

Slide 7 - Tekstslide

Lesplanning
  • Nakijken§ 3.7 opdr. 5, 9 en 11 (zin 3 niet!), blz. 201 t/m 207
  • Maken § 3.9 opdr. 1, 3, 4, 5 en 7, blz. 216 t/m 219
  • § 3.9 opdr. 8, 9, 10 en 11, blz. 220 t/m 223

  • Doel: Ik kan een bedrijvende en lijdende vorm herkennen en gebruiken. Ik kan het voltooid en onvoltooid deelwoord spellen.

Slide 8 - Tekstslide

Voltooid deelwoord: hoe spel je dit?

  1. Pv? 
  2. Nee? > voltooid deelwoord? Ja!
  3. Twijfel -d of -t? > 't sexy fokschaap (= +t) of langer maken

Een voltooid deelwoord eindigt op -d, -t of -en. Meestal samen met hww hebben, zijn of worden.

Bijvoorbeeld: verven
Stam = verv > v zit niet in 't sexy fokschaap > -d geverfd

Slide 9 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek

Slide 10 - Tekstslide

Lesplanning
  • Maken § 3.9 opdr. 1, 3, 4, 5 en 7, blz. 216 t/m 219
  • § 3.9 opdr. 8, 9, 10 en 11, blz. 220 t/m 223

  • Doel: Ik kan het voltooid en onvoltooid deelwoord spellen. Ik weet wanneer ik een tussenletter in samenstelling gebruik.

Slide 11 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Regel voor de tussen -s: gebruik -s als je die hoort:
Dorpsplein

Hoor je het niet? Vervang het tweede deel van de samenstelling.
Personeelschef (want het is personeelsfeest)
Liefdesscène (want het is liefdesverdriet)

Slide 12 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Regel voor de tussen -n: zie blz. 220 en video (ook op Magister)

Slide 13 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek

Slide 14 - Tekstslide

Lesplanning
  • Spelling nakijken
  • Alles gemaakt en nagekeken? Controleer met takenklapper
  • Aftekenen uiterlijk op donderdag 18 januari
  • Extra opdrachten:
  1. Stencil grammatica zinsdelen
  2. Leestaak van § 3.3
  3. Online oefenen via Ta!ent versterk jezelf + extra opdrachten en/ of Cambiumned.nl








Leerdoel: Ik kan de pv van zwakke werkwoorden in de verleden tijd spellen en ik weet hoe ik het meervoud van zelfstandige naamwoorden spel.

Slide 15 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?
  1. Wat is het tekstdoel van een betogende tekst?
  2.  Maak een zin met een oorzaak en gevolg erin.
  3. Ken je alle betekenissen van de woorden uit 3.5?
  4. Maak deze zin lijdend: De docent keek de toets na.
  5. Ontleed de zin: De leerlingen hebben veel geleerd voor de toetsweek, maar ze gaan ook graag de stad in.
  6. Noteer tegenwoordig en voltooid deelwoord: Terwijl hij (huilen) langs de kant stond, heeft zij een doelpunt (scoren).
  7. Maak een samenstelling van: magazijn + chef en steke + blind

Slide 16 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord: hoe spel je dit?
Je gebruikt het tegenwoordig (=onvoltooid) deelwoord om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent.

infinitief (= hele ww) +d 

Huilend rende ze de klas uit.
Lachend rende ze de klas uit.
Niezend rende ze de klas uit.


Slide 17 - Tekstslide