H2







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






1 / 40
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 40 slides, met tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 1 - Tekstslide

Weekplanning 
- Lezen (nieuw boek)
- Woorden 2.5 en 3.5

Slide 2 - Tekstslide

Lesplanning
  • Theorie 2.5 Woorden

  • Maken 2.5: opdrachten 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 15, blz. 116 t/m 122

  • In deze paragraaf leer je:
  • ongeveer 30 nieuwe woorden;
  • Griekse en Latijnse voor- en achtervoegsels.

Slide 3 - Tekstslide

2.5 Woorden
Voor- en achtervoegsel: Een lettergreep die niet als los woord kan voorkomen, maar vooraan of achteraan aan een woord toegevoegd kan worden om een nieuw woord te vormen.
Er worden ook veel voor- en achtervoegsels uit andere talen gebruikt, zoals het Grieks en het Latijn. Als je de betekenis van deze woorden of woorddelen kent, kun je de betekenis van veel onbekende woorden afleiden.

Voorbeeld van een voorvoegsel:
pre- (voor)
preadvies = vooradvies



Slide 4 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 5 - Tekstslide

Lesplanning
  • Theorie 3.5 Woorden

  • Maken 3.5: opdrachten 4, 6, 8, 14, 15 en 16 blz. 189-196


In deze paragraaf leer je:

  • wat woordvorming is en je leert de betekenis van nieuwe woorden.

Slide 6 - Tekstslide

Woordvorming


Grondwoord = basis = zelfstandige betekenis

  • Samenstelling: losse (grond-)woorden aan elkaar geplakt. Bijvoorbeeld: kraakpand
  • Afleiding: grondwoord + voor- of achtervoegsel. Bijvoorbeeld: anti-kraak, smaakloos



Afleidingsregels op blz. 196

Slide 7 - Tekstslide

Woorden
regel                                                                     voorbeeld                                                      betekenis

zelfstandig naamwoord + -en                  beitelen                                                          een beitel gebruiken
zelfstandig naamwoord + werkwoord  ademhalen                                                   het halen van adem
bijvoeglijk naamwoord + werkwoord     fijnhakken                                                    hakken in stukjes
ont- + zelfstandig naamwoord + -en     ontbossen                                                    minder bos maken
ver- + bijvoeglijk naamwoord + -en        vergroenen                                                  groener maken



















Slide 8 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 9 - Tekstslide

Lesplanning
  • Theorie 
  • 2.7: opdrachten 1, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 128-132
  • 3.7: opdrachten 1a, 3, 4 en 5, blz. 201-207

Slide 10 - Tekstslide

2.7 Grammatica
In hoofdstuk 1 heb je geleerd wat een samengestelde zin is en wat een enkelvoudige zin. Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen die aan elkaar zijn geplakt. Dit kunnen twee (of meer) hoofdzinnen zijn, of een hoofdzin en (meerdere) bijzin(nen).

Als een samengestelde zin twee hoofdzinnen heeft, dan noemen we dat nevenschikking. 

  • In een nevenschikking zijn beide zinnen even belangrijk. 
  • Je koppelt ze aan elkaar met een nevenschikkend voegwoord. 
  • De meest gebruikte nevenschikkende voegwoorden zijn want, maar, en, of en dus. 
  • Het voegwoord geeft het verband aan tussen de zinnen (een reden bijvoorbeeld, of een tegenstelling).
  • Als je nevengeschikte zinnen ontleedt, benoem je het voegwoord niet.

Slide 11 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Als een samengestelde zin twee hoofdzinnen heeft, dan noemen we dat nevenschikking. 

Nederlands is een soms een moeilijk vak, maar ik doe altijd goed mijn best

Slide 12 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Als een samengestelde zin een hoofdzin en een bijzin heeft, noemen we dat onderschikking.


  • De hoofdzin en de bijzin koppel je aan elkaar met een voegwoord. 
  • Het voegwoord geeft het verband aan tussen de zinnen (een reden bijvoorbeeld, een tijd of een voorwaarde).
  • Voorbeelden van voegwoorden in een onderschikking zijn: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, terwijl. Er zijn veel meer voegwoorden voor onderschikking dan voor nevenschikking.
  • Net als bij nevengeschikte zinnen benoem je bij ondergeschikte zinnen het voegwoord niet.

Slide 13 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Als een samengestelde zin een hoofdzin en een bijzin heeft, noemen we dat onderschikking.

Nederlands is een makkelijk vak, nadat ik veel heb geoefend online.
Nederlands is een belangrijk vak, omdat er veel vaardigheden worden geoefend.
Terwijl Marijke iets aan het uitleggen was, was ik bezig op mijn telefoon.


Slide 14 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 15 - Tekstslide

Lesplanning
  • Nakijken 2.7
  • Theorie 3.7
  • 3.7: opdrachten 1a, 3, 4, 5, 7, 9 en 11, blz. 201-207

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Video

3.7 Grammatica zinsdelen

Als het onderwerp van een zin de handeling van het wg verricht is het een bedrijvende (actieve) zin:
De docent legt de verschillende woordsoorten uit.

Als het onderwerp niet iets zelf doet, maar de handeling in het wg ondergaat, is het een lijdende (passieve) zin.

De verschillende woordsoorten worden door de docent uitgelegd.

Slide 18 - Tekstslide

  • Van een bedrijvende zin waarin een lv staat, kun je een lijdende zin maken.
Bedrijvend:
De leerlingen maken het huiswerk.
Lijdend:
Het huiswerk wordt gemaakt.

  • Het huiswerk wordt gemaakt door leerlingen = doorbepaling = bwb

  • Lijdende zin: altijd met hww worden of zijn + voltooid deelwoord.
Onvoltooide tijd: worden / werden + vd
Voltooide tijd: zijn / waren + vd

Slide 19 - Tekstslide

In een lijdende zin doet het onderwerp zelf niets. Het onderwerp ondergaat de handeling van het werkwoordelijk gezegde. Een dergelijke zin wordt lijdend of passief genoemd.

Voorbeeld:
Het paard | wordt | gevoerd | door Livia.
(o) (wg) (wg) (bwb)

In een bedrijvende zin verricht het onderwerp zelf de handeling uit het werkwoordelijk gezegde. Een dergelijke zin wordt bedrijvend of actief genoemd.

Voorbeeld:
Livia | voert | het paard.
(o) (wg) (lv)


De kaars wordt door Pieter uitgeblazen.
o In de voltooide tijd is dit altijd zijn / waren + voltooid deelwoord.
De kaars is door Pieter uitgeblazen.













































Slide 20 - Tekstslide

Je kunt het lijdend voorwerp in een zin die in de bedrijvende vorm staat omzetten in een zin in de lijdende vorm. Het lijdend voorwerp van de bedrijvende zin wordt dan het onderwerp van de lijdende zin.

Voorbeeld: 

Pieter blaast de kaars uit. > bedrijvende zin
De kaars wordt uitgeblazen door Pieter. > lijdende zin

In sommige zinnen in de lijdende/passieve vorm wordt duidelijk aangegeven wie de handeling verricht uit het werkwoordelijk gezegde. Het woord door geeft aan wie iets doet.
Dit wordt ook wel de door-bepaling genoemd. Als je een zin gaat ontleden dan benoem je de door-bepaling als bijwoordelijke bepaling (bwb). 



De kaars | wordt | uitgeblazen | door Pieter. 

(o) (wg) (wg) (bwb)



TIP! Wil je er zeker van zijn dat een zin in de lijdende vorm staat? Als er een door-bepaling in de zin staat, dan is er sprake van een lijdende zin. Dit is ook het geval als er geen door-bepaling in de zin staat, maar je er wel één bij kunt bedenken.



In lijdende zinnen komt altijd een vorm van de hulpwerkwoorden worden of zijn voor + het voltooid deelwoord:



o In de onvoltooide tijd is dit altijd worden / werden + voltooid deelwoord.

De kaars wordt door Pieter uitgeblazen.



o In de voltooide tijd is dit altijd zijn / waren + voltooid deelwoord.

De kaars is door Pieter uitgeblazen. De kaars wordt door Pieter uitgeblazen.
o In de voltooide tijd is dit altijd zijn / waren + voltooid deelwoord.
De kaars is door Pieter uitgeblazen.













































Slide 21 - Tekstslide

In lijdende zinnen komt altijd een vorm van de hulpwerkwoorden worden of zijn voor + het voltooid deelwoord:






o In de onvoltooide tijd is dit altijd worden / werden + voltooid deelwoord.


De kaars wordt door Pieter uitgeblazen.

o In de voltooide tijd is dit altijd zijn / waren + voltooid deelwoord.

De kaars is door Pieter uitgeblazen.








 lijdende zin. Dit is ook het geval als er geen door-bepaling in de zin staat, maar je er wel één bij kunt bedenken.



In lijdende zinnen komt altijd een vorm van de hulpwerkwoorden worden of zijn voor + het voltooid deelwoord:



o In de onvoltooide tijd is dit altijd worden / werden + voltooid deelwoord.

De kaars wordt door Pieter uitgeblazen.



o In de voltooide tijd is dit altijd zijn / waren + voltooid deelwoord.

De kaars is door Pieter uitgeblazen. De kaars wordt door Pieter uitgeblazen.
o In de voltooide tijd is dit altijd zijn / waren + voltooid deelwoord.
De kaars is door Pieter uitgeblazen.













































Slide 22 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 23 - Tekstslide

Lesplanning
  • Nakijken 3.7, opdr. 7, 9 en 11
  • 2.9 SPELLING: opdr. 1, 3, 7, 8, 9, 11 en 12, blz. 145 t/m 150








Leerdoel: ik kan de gebiedende wijs goed spellen en weet waar ik hoofdletters en leestekens moet plaatsen.

Slide 24 - Tekstslide

Spelling 2.9
Dit is een voorbeeld van ..?

Slide 25 - Tekstslide

Leestekens 1.9

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Hoofdletters
• Aan het begin van de zin: Morgen proberen wij het nog een keer.
• Aan het begin van een citaat: De docent vroeg: ‘Wie wil als eerste presenteren?’
Bij eigennamen
- personen
Dennis, Sammie, Oliver
- straten
de Kalverstraat
- talen
het Afrikaans
- aardrijkskundige namen
Amsterdam, Europa, de Pyreneeën, een Rotterdams café, Turkse pizza
- merken
Nike, Coca Cola











Slide 28 - Tekstslide

Hoofdletters
• Bij feestdagen: Kerstmis, Koningsdag, Hemelvaart, Suikerfeest (maar niet bij samenstellingen! bijvoorbeeld kerstboom)

Let op bij ’s en ’t.
Als een zin begint met ’s of ’t schrijf dan het eerstvolgende woord met een hoofdletter:
’s Zomers hebben alle leerlingen in Nederland een lange vakantie. ’t Regent dat ’t giet.
Let op bij getallen.
Als een zin begint met een cijfer of getal, gebruik je daarna geen hoofdletter: 100 meter voor het einde zakte de marathonloper in elkaar.
Let op bij namen met een tussenvoegsel.
Als er geen voornaam of -letter gebruikt wordt, schrijf dan het tussenvoegsel met een hoofletter:
Daar lopen mevrouw Van Heuvel en Jan van den Zande.
H. van Heuvel-de Karwei werkt samen met mevrouw Van der Pak-de Biezen.



Slide 29 - Tekstslide

Lesplanning
  • 2.9 SPELLING: opdr. 1, 3, 7, 8, 9, 11 en 12, blz. 145 t/m 150








Leerdoel: ik kan de gebiedende wijs goed spellen en weet waar ik hoofdletters en leestekens moet plaatsen.

Slide 30 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 31 - Tekstslide

Lesplanning
  • 3.9 SPELLING: opdr. 1, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11, blz. 216 t/m 223








Leerdoel: ik kan de gebiedende wijs goed spellen en weet waar ik hoofdletters en leestekens moet plaatsen.

Slide 32 - Tekstslide

Voltooid deelwoord: hoe spel je dit?

  1. Pv? 
  2. Nee? > voltooid deelwoord? Ja!
  3. Twijfel -d of -t? > 't sexy fokschaap (= +t) of langer maken

Een voltooid deelwoord eindigt op -d, -t of -en. Meestal samen met hww hebben, zijn of worden.

Bijvoorbeeld: verven
Stam = verv > v zit niet in 't sexy fokschaap > -d geverfd

Slide 33 - Tekstslide

Tegenwoordig deelwoord: hoe spel je dit?
Je gebruikt het tegenwoordig (=onvoltooid) deelwoord om aan te geven dat je iets aan het doen bent, terwijl je ook iets anders aan het doen bent.

infinitief (= hele ww) +d 

Huilend rende ze de klas uit.
Lachend rende ze de klas uit.
Niezend rende ze de klas uit.


Slide 34 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Regel voor de tussen -s: gebruik -s als je die hoort:
dorp + plein = dorpsplein

Hoor je het niet? Vervang het tweede deel van de samenstelling.
Personeelschef (want het is personeelsfeest)
Liefdesscène (want het is liefdesverdriet)

Slide 35 - Tekstslide

Tussenletters in samenstellingen
Regel voor de tussen -n: zie blz. 220 en video (ook op Magister)

Slide 36 - Tekstslide

Lesplanning
  • 3.9 SPELLING: opdr. 1, 3, 4, 5, 7, 8, 9, 10 en 11, blz. 216 t/m 223








Leerdoel: ik kan de gebiedende wijs goed spellen en weet waar ik hoofdletters en leestekens moet plaatsen.

Slide 37 - Tekstslide

Ga lezen in je leesboek
Historische roman?

Slide 38 - Tekstslide

Lesplanning
  • Alles gemaakt en nagekeken? Controleer met takenklapper
  • Aftekenen uiterlijk op woensdag 8 januari 2025
  • Extra opdrachten:
  1. Spellingopdrachten
  2. Bedrijvende - lijdende vorm
  3. Online oefenen via Ta!ent versterk jezelf + extra opdrachten en/ of Cambiumned.nl






Slide 39 - Tekstslide

Wat moet je kennen en kunnen?
  1. Ken je alle betekenissen van selectie (!) woorden uit 2.5 en 3.5?
  2. Noteer de betekenis van disfunctioneren en van maatschappijvisie. Geef eerst de betekenis van het voor- of achtervoegsel.
  3. Maak deze zin lijdend: De docent keek de toets na.
  4. Onderschikking of nevenschikking? Leg uit. Je haalt wel een G, als je goed geleerd hebt. Houd de takenklapper bij de hand en je maakt vast niet veel fouten.
  5. Ontleed de zin: De leerlingen hebben veel geleerd voor de toetsweek, maar ze gaan ook graag de stad in.
  6. Noteer tegenwoordig en voltooid deelwoord: Terwijl hij (huilen) langs de kant stond, heeft zij een doelpunt (scoren). Dat (gebeuren) wel vaker als zij heeft (voetballen).
  7. Maak een samenstelling van: magazijn + chef en steke + blind

Slide 40 - Tekstslide