H2







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 1 - Tekstslide

Weekplanning 
- Lezen (nieuw boek)
- Woorden 2.5 en 3.5

Slide 2 - Tekstslide

Lesplanning
  • Theorie 2.5 Woorden

  • Maken 2.5: opdrachten 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10 en 15, blz. 116 t/m 122

  • In deze paragraaf leer je:
  • ongeveer 30 nieuwe woorden;
  • Griekse en Latijnse voor- en achtervoegsels.

Slide 3 - Tekstslide

2.5 Woorden
Voor- en achtervoegsel: Een lettergreep die niet als los woord kan voorkomen, maar vooraan of achteraan aan een woord toegevoegd kan worden om een nieuw woord te vormen.
Er worden ook veel voor- en achtervoegsels uit andere talen gebruikt, zoals het Grieks en het Latijn. Als je de betekenis van deze woorden of woorddelen kent, kun je de betekenis van veel onbekende woorden afleiden.

Voorbeeld van een voorvoegsel:
pre- (voor)
preadvies = vooradvies



Slide 4 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 5 - Tekstslide

Lesplanning
  • Theorie 3.5 Woorden

  • Maken 3.5: opdrachten 4, 6, 7, 8, 14, 15 en 16 blz. 189-196


In deze paragraaf leer je:

  • wat woordvorming is en je leert de betekenis van nieuwe woorden.

Slide 6 - Tekstslide

Woordvorming


Grondwoord = basis = zelfstandige betekenis

  • Samenstelling: losse (grond-)woorden aan elkaar geplakt. Bijvoorbeeld: kraakpand
  • Afleiding: grondwoord + voor- of achtervoegsel. Bijvoorbeeld: anti-kraak, smaakloos



Afleidingsregels op blz. 196

Slide 7 - Tekstslide

Woorden
regel                                                                     voorbeeld                                                      betekenis

zelfstandig naamwoord + -en                  beitelen                                                          een beitel gebruiken
zelfstandig naamwoord + werkwoord  ademhalen                                                   het halen van adem
bijvoeglijk naamwoord + werkwoord     fijnhakken                                                    hakken in stukjes
ont- + zelfstandig naamwoord + -en     ontbossen                                                    minder bos maken
ver- + bijvoeglijk naamwoord + -en        vergroenen                                                  groener maken



















Slide 8 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 9 - Tekstslide

Lesplanning
  • Theorie 
  • 2.7: opdrachten 1, 4, 5, 6, 7 en 8, blz. 128-132
  • 3.7: opdrachten 1a, 3, 4 en 5, blz. 201-207

Slide 10 - Tekstslide

2.7 Grammatica
In hoofdstuk 1 heb je geleerd wat een samengestelde zin is en wat een enkelvoudige zin. Een samengestelde zin bestaat uit twee of meer zinnen die aan elkaar zijn geplakt. Dit kunnen twee (of meer) hoofdzinnen zijn, of een hoofdzin en (meerdere) bijzin(nen).

Als een samengestelde zin twee hoofdzinnen heeft, dan noemen we dat nevenschikking. 

  • In een nevenschikking zijn beide zinnen even belangrijk. 
  • Je koppelt ze aan elkaar met een nevenschikkend voegwoord. 
  • De meest gebruikte nevenschikkende voegwoorden zijn want, maar, en, of en dus. 
  • Het voegwoord geeft het verband aan tussen de zinnen (een reden bijvoorbeeld, of een tegenstelling).
  • Als je nevengeschikte zinnen ontleedt, benoem je het voegwoord niet.

Slide 11 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Als een samengestelde zin twee hoofdzinnen heeft, dan noemen we dat nevenschikking. 

Nederlands is een soms een moeilijk vak, maar ik doe altijd goed mijn best

Slide 12 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Als een samengestelde zin een hoofdzin en een bijzin heeft, noemen we dat onderschikking.


  • De hoofdzin en de bijzin koppel je aan elkaar met een voegwoord. 
  • Het voegwoord geeft het verband aan tussen de zinnen (een reden bijvoorbeeld, een tijd of een voorwaarde).
  • Voorbeelden van voegwoorden in een onderschikking zijn: omdat, toen, sinds, hoewel, voordat, terwijl. Er zijn veel meer voegwoorden voor onderschikking dan voor nevenschikking.
  • Net als bij nevengeschikte zinnen benoem je bij ondergeschikte zinnen het voegwoord niet.

Slide 13 - Tekstslide

2.7 Grammatica
Als een samengestelde zin een hoofdzin en een bijzin heeft, noemen we dat onderschikking.

Nederlands is een makkelijk vak, nadat ik veel heb geoefend online.
Nederlands is een belangrijk vak, omdat er veel vaardigheden worden geoefend.
Terwijl Marijke iets aan het uitleggen was, was ik bezig op mijn telefoon.


Slide 14 - Tekstslide







Jas uit? Spullen op tafel?
Pak je leesboek en ga lekker lezen. 






Slide 15 - Tekstslide

Lesplanning
  • Theorie 
  • 3.7: opdrachten 1a, 3, 4, 5, 7, 9 en 11, blz. 201-207

Slide 16 - Tekstslide

3.7 Grammatica zinsdelen

Als het onderwerp van een zin de handeling van het wg verricht is het een bedrijvende (actieve) zin:
De docent legt de verschillende woordsoorten uit.

Als het onderwerp niet iets zelf doet, maar de handeling in het wg ondergaat, is het een lijdende (passieve) zin.

De verschillende woordsoorten worden door de docent uitgelegd.

Slide 17 - Tekstslide

  • Van een bedrijvende zin waarin een lv staat, kun je een lijdende zin maken.
Bedrijvend:
De leerlingen maken het huiswerk.
Lijdend:
Het huiswerk wordt gemaakt.

  • Het huiswerk wordt gemaakt door leerlingen = doorbepaling = bwb

  • Lijdende zin: altijd met hww worden of zijn + voltooid deelwoord.
Onvoltooide tijd: worden / werden + vd
Voltooide tijd: zijn / waren + vd

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide