Oefentoets 1 KGT/TL H4.1
1 / 22
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat betekent produceren?
Slide 2 - Open vraag
Sander heeft 8 appeltaarten gebakken. Hier was hij in totaal 48 euro aan kwijt. Bereken de kostprijs per product.
Slide 3 - Open vraag
Welke productiesector?
autoproducent
autoproducent
A
agrarisch
B
industrieel
C
dienstverlenend
Slide 4 - Quizvraag
De productiekosten worden NIET verhoogd door
A
hoge grondprijzen
B
hoge lonen
C
strenge milieueisen
D
hoge opbrensten
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van productiekosten?
A
Kosten voor personeel
B
Kosten voor grondstoffen
C
Kosten voor energie
D
Alle antwoorden zijn juist
Slide 6 - Quizvraag
Wat is toegevoegde waarde?
A
De waarde die een klant toevoegt aan een product
B
De waarde die een bedrijf toevoegt aan een product
C
Alleen bedrijven die een product verkopen
D
Alleen bedrijven die een product uit de natuur halen
Slide 7 - Quizvraag
De productiekosten voor het maken van 20 pizza's is € 125,00. Hoeveel is de kostprijs per product?
Slide 8 - Open vraag
Wat is een bedrijfskolom?
A
Maken van goederen en leveren van diensten
B
De inkomsten en uitgaven van een bedrijf
C
Produceren
D
Alle bedrijven die meewerken aan een product
Slide 9 - Quizvraag
Als ik € 1.300 moet betalen om 1700 bossen tulpen te maken, wat is dan de kostprijs per product?
Slide 10 - Open vraag
Welke productiesector?
uitzendbureau
uitzendbureau
A
agrarisch
B
industrieel
C
dienstverlenend
Slide 11 - Quizvraag
Welke productiesector?
Bakker
Bakker
A
agrarisch
B
industrieel
C
dienstverlenend
Slide 12 - Quizvraag
Welke productiesector?
Bouw
Bouw
A
agrarisch
B
industrieel
C
dienstverlenend
Slide 13 - Quizvraag
Welke productiesector?
mijnbouwbedrijf
mijnbouwbedrijf
A
agrarisch
B
industrieel
C
dienstverlenend
Slide 14 - Quizvraag
Hoe bereken je de kostprijs per product?
A
Totale kosten x aantal producten
B
Aantal Producten / totale kosten
C
Totale kosten / aantal producten
D
Aantal producten x totale kosten
Slide 15 - Quizvraag
Welke productiesector?
een veeboer
een veeboer
A
agrarisch
B
industrieel
C
dienstverlenend
Slide 16 - Quizvraag
Aan het eind van de bedrijfskolom is een product meer waard dan in het begin van de bedrijfskolom.
A
Juist
B
Onjuist
Slide 17 - Quizvraag
Welke productiesector?
Aardappelboer
Aardappelboer
A
agrarisch
B
industrieel
C
dienstverlenend
Slide 18 - Quizvraag
Noem een voorbeeld van productiekosten
Slide 19 - Open vraag
Wat is de toegevoegde waarde van de broodfabriek?
Slide 20 - Open vraag
Wat is de toegevoegde waarde van de platenlabel?
Slide 21 - Open vraag
Wat is een bedrijfskolom?
Een bedrijfskolom ....
Een bedrijfskolom ....
A
... zijn de bedrijven waarmee een bedrijf handelt
B
...is de productieweg binnen een bedrijf
C
...zijn alle bedrijven die eenzelfde soort product maken
D
...geeft aan welke bedrijven in de productieweg van een product voorkomen
