Je benoemt alleen het beeld (en dus niet het object):
- Die kleerkast kun je beter niet in het donker tegenkomen.
(met kleerkast bedoel je een gespierd iemand)
- Wat een uilskuiken! (met uilskuiken bedoel je iemand die dommig is)
- Hij vloog door zijn leesboek
Spreekwoorden zijn ook metaforen
- Kleine potjes hebben grote oren
- Appels met peren vergelijken