In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Spreken, Kijken en Luisteren
Kader leerjaar 4
Slide 1 - Tekstslide
Welke 2 soorten van communicatie zijn er?
Slide 2 - Open vraag
Een voorbeeld van non-verbale communicatie is zuchten
A
waar
B
niet waar
Slide 3 - Quizvraag
Een voorbeeld van non verbale communicatie is lachen
A
waar
B
niet waar
Slide 4 - Quizvraag
Een voorbeeld van verbale communicatie is lachen
A
waar
B
niet waar
Slide 5 - Quizvraag
Een hand geven bij een sollicitatiegesprek is een voorbeeld van verbale communicatie
A
waar
B
niet waar
Slide 6 - Quizvraag
Ontspannen zitten bij een sollicitatiegesprek is een voorbeeld van non-verbale communicatie
A
waar
B
niet waar
Slide 7 - Quizvraag
Bij communicatie is het volgende belangrijk:
-stemgebruik - toonhoogte - volume - lichaamstaal
Slide 8 - Tekstslide
Goede aantekeningen maak je zo:
1. Lees de tekst grondig of luister goed naar alles wat er wordt gezegd.
2. Schrijf alleen de hoofdzaken op. Gebruik daarbij steekwoorden. Steekwoorden zijn de belangrijkste woorden in een tekst.
Gebruik afkortingen die je later zelf nog begrijpt.
3. Schrijf schematisch. Gebruik pijlen en andere tekens om het verband tussen woorden en zinnen aan te geven.
4. Onderscheid hoofd- en bijzaken duidelijk van elkaar.
5. Gebruik zo nodig tussenkopjes boven delen van je aantekeningen.
Slide 9 - Tekstslide
Maak aantekeningen van het volgende filmpje
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Video
Wat is het doel van dit filmpje?
Slide 12 - Open vraag
De presentatoren gebruiken non-verbale communicatie. Welke?
Slide 13 - Open vraag
Wat valt je op aan de lichaamstaal van de eerste presentator?
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Video
Een interviewer kan 2 soorten vragen stellen:
- Open vraag Dit zijn vragen waarop de geïnterviewde uitgebreid kan antwoorden. Met een open vraag geef je de ander meer ruimte om zelf het antwoord te bepalen.
- Gesloten vraag Dit zijn vragen die je met ‘ja’ of ‘nee’ of een kort antwoord kunt beantwoorden.
Slide 16 - Tekstslide
Geef 2 voorbeelden van een gesloten vraag.
Slide 17 - Open vraag
Geef 2 voorbeelden van een open vraag
Slide 18 - Open vraag
Als je het niet (helemaal) met elkaar eens bent, kun je een discussie voeren. Je voert een discussie aan de hand van een stelling.
bijvoorbeeld:
Gewelddadige games moeten verboden worden.
Slide 19 - Tekstslide
De deelnemers aan een discussie proberen elkaar ervan te overtuigen dat zij gelijk hebben. Met andere woorden: dat hun mening de goede is. Om de ander te overtuigen, geven ze redenen bij hun mening. Die redenen noem je argumenten.
voorbeeld
Gewelddadige games moeten verboden worden, want anders gaan gamers geweld in het dagelijkse leven ook normaal vinden.