H3 en H4 Basis en Kader samenvattende les

H3 en H4
- Beide zitten er onderwerpen in.
Start is herhaling voor zowel basis als kader
Doe actief mee!
Deze keer een test om te zien of we dit vaker kunnen oppakken!
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 3

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

H3 en H4
- Beide zitten er onderwerpen in.
Start is herhaling voor zowel basis als kader
Doe actief mee!
Deze keer een test om te zien of we dit vaker kunnen oppakken!

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

4. Instructie: ruil
Geld gebruiken we om te ruilen

Twee soorten ruil:
1. Directe ruil = spullen voor spullen
2. Indirecte ruil = geld voor spullen

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit is
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 3 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Dit is
A
Directe ruil
B
Indirecte ruil

Slide 4 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. Instructie: geldfuncties
We gebruiken geld op drie verschillende manieren:

1.  Ruilmiddel: we ruilen geld voor spullen
2. Rekenmiddel: Shirt van 20 euro + broek van 50 euro is 70 euro
3. Spaarmiddel: geld bewaren voor later

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geldfunctie?
A
Ruilmiddel
B
Rekenmiddel
C
Spaarmiddel

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

5. Vaardigheid: saldo berekenen
Voorbeeld: Oud saldo = 100 euro
Je krijgt 50 euro salaris
Je koopt voor 30 euro boodschappen en 60 euro aan kleding

Vraag: wat is je nieuwe saldo?

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

spaarmotieven/ redenen om te sparen

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Manon heeft een bijbaantje bij een supermarkt. Het geld dat ze hiermee
verdient, spaart zij om later een scooter te kunnen kopen. Haar moeder
heeft ook geld gespaard. “Je weet nooit waarvoor je het nodig hebt”, zegt
haar moeder.

Van welke twee spaarmotieven is hier sprake?
Leerdoel 1
A
van sparen voor een doel en sparen voor de rente
B
van sparen voor een doel en sparen uit voorzorg
C
van sparen voor de rente en sparen uit voorzorg
D
van sparen voor een doel en sparen voor de rente

Slide 9 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Spaarvormen
  • Spaarrekening, geld is vrij opneembaar, variabele rente.

  • Spaardeposito, geld staat voor langere tijd vast, vaste rente.

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een spaardeposito?
A
Een rekening waarop geld staat waar je altijd bij kan als je het nodig hebt.
B
Een rekening waarop het geld voor een afgesproken tijd vast staat tegen een vaste rente.
C
Dit is een ander woord voor variabele rente.
D
Dit is een ander woord voor vaste rente.

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Enkelvoudige rente:  rente ieder jaar over hetzelfde bedrag
Enkelvoudige rente

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bereken de enkelvoudige rente.
€ 4 000 aan 1,3 % in 4 jaar

Slide 13 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Sparen uit voorzorg
Sparen voor de rente
Sparen voor een doel
Je spaart omdat je denkt dat je tablet binnenkort kapot gaat
Je spaart omdat je na je examen met je vrienden op vakantie wilt
Je zet geld op een spaarrekening om er inkomsten aan over te houden

Slide 14 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noemen we een lening die je neemt om een huis te kunnen kopen?

Slide 15 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Soorten leningen, consumptief krediet (via bank!)
Consumptief krediet: Een lening om een consumptiegoed aan te schaffen (bijvoorbeeld auto of keuken) 

Verschillende kredietvormen:
  • Persoonlijke lening; vast aantal termijnen terugbetalen,                                                                                                                            rente en termijn zijn elke maand hetzelfde
  • Doorlopend krediet; lenen tot een bepaald bedrag (kredietlimiet),                                                                                                        terugbetalen in maandtermijnen,                                                                                                                                afgelost geld mag je steeds opnieuw lenen (tot limiet)
  • Salariskrediet; rood staan op je betaalrekening

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Soort lening, consumptief krediet (via winkelier)
Koop op afbetaling (gespreid betalen):
Een duurder product kopen en in termijnen betalen 

- Elke maand een vast bedrag voor rente en aflossing
- Meestal keuze uit verschillende looptijden
- Hoge kredietkosten!

Ook een vorm van Consumptief krediet

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 8 blz 80
Salariskrediet
Doorlopend krediet
Persoonlijke lening
Je betaalt de lening terug in een vast aantal termijnbedragen met een vaste rente
Je mag rood staan op je betaalrekening
Je leent tot de kredietlimiet. wat he afgelost hebt, mag je opnieuw lenen

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Opgave 9.1 blz 80

Bilal wil €4.000 lenen om een auto te kopen. Hij wil een lening die hij zo snel mogelijk kan aflossen met een vast bedrag per maand.

Welke kredietvorm moet hij kiezen?
A
Doorlopend krediet
B
Persoonlijke lening
C
Salariskrediet

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

H4

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Je kan alleen een onzeker voorval verzekeren

Een onzeker voorval is een gebeurtenis waarvan je niet weet wanneer en of die ooit zal plaatsvinden. 

Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inboedelverzekering
Opstalverzekering

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opstalverzekering
Inboedelverzekering

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Opstalverzekering
Inboedelverzekering
Opstalverzekering
Woonverzekering voor alle schade die kan ontstaan aan het huis zelf.

Inboedelverzekering
Woonverzekering voor alle schade die kan ontstaan aan de spullen in een huis 

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Inboedelverzekering
  • Inboedelverzekering = voor schade aan de spullen in je huis bij brand, wateroverlast en diefstal
  • Nieuwwaarde
  • Bij koophuis en huurhuis!!

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onderverzekerd
  • Je verzekerd je tegen het 
      juiste bedrag 
  • Als je een lagere waarde opgeeft
     dan ben je onderverzekerd
  • Je betaald dan minder premie en 
     krijg bij schade ook minder 
       uit betaald! 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Indexering
Bij schade wordt het verzekerde bedrag van de opstalverzekering aangepast met de stijging of daling van het
indexcijfer tussen de laatste aanpassingsdatum en de schadedatum. Ook nu weer met een maximum van 25%. 
Het verzekeren op indexbasis functioneert overigens alleen goed als:
- bij het sluiten van de verzekering de juiste waarde wordt opgegeven;
- bij verbouwingen de verzekerde som wordt aangepast.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voor zijn huis neemt Piet in 2011 een geïndexeerde verzekering voor € 325.000. Het jaar 2011 is het basisjaar. 8 jaar later is het indexcijfer voor woonhuizen gestegen naar 125.
Bereken het nieuwe verzekerde bedrag.

A
€400.952
B
€415.500
C
426.123
D
€406.250

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Joost en Maartje hebben de inboedelmeter ingevuld. Hieruit komt dat de totale inboedel € 93.500,= is. Ze verzekeren deze inboedel bij Centraal Beheer. De premie is € 3,65 per € 1.000,= verzekerd bedrag. Joost een Maartje krijgen 10% korting, omdat ze hun woonhuisverzekering ook bij Centraal Beheer hebben afgesloten. De poliskosten zijn € 7,50. Wat is hun jaarpremie inclusief assurantiebelasting?
A
€ 378,40
B
€ 379,82
C
€ 380,72
D
€ 379,15

Slide 29 - Quizvraag

((Kale premie - / - korting + eventuele premieopslag voor maandbetaling) + poliskosten) x 1,21 assurantiebelasting = totale premie
Hoe berekenen we de verzekeringskosten voor het eerste jaar?
A
premie + assurantiebelasting
B
premie + poliskosten
C
assurantiebelasting + poliskosten
D
(premie + poliskosten) + assurantiebelasting

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wanneer is er sprake van een onzeker voorval?
timer
0:30
A
Wanneer je van tevoren weet wat er gaat gebeuren.
B
Wanneer je van tevoren een beetje weet wat er gaat gebeuren.
C
Het is niet zeker hoeveel de poliskosten zijn.
D
Wanneer je van tevoren niet weet wat er gaat gebeuren.

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is een onderverzekering?
A
Met een onderverzekering ben je altijd verzekerd voor het laagste bedrag.
B
Je bent onderverzekerd als de verzekerde som lager is dan daadwerkelijk geleden schade.
C
Je bent met een onderverzekering nooit onder verzekerd.

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule om schade-uitkering bij onderverzekering uit te rekenen?
A
werkelijke waarde - schadebedrag x verzekerde waarde
B
werkelijke waarde - verzekerde waarde x schadebedrag
C
verzekerde waarde : werkelijke waarde x schadebedrag
D
werkelijke waarde : verzekerde waarde x schadebedrag

Slide 33 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat verzeker je bij een "opstalverzekering"?
A
Schade aan je woning
B
Spullen in je woning
C
Spullen in je huis
D
Schade in je tuin

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Autoverzekering

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

WA-verzekering: dekt de schade die je met je scooter of auto aan anderen toebrengt
Cascoverzekering: ook je eigen scooter of auto is verzekerd tegen schade
allriskverzekering = WA-verzekering + cascoverzekering

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

No-claim korting
No-claimkorting of bonus is een korting op je premie.


Voor ieder jaar dat je schadevrij rijdt of geen schade opgeeft aan de verzekeraar, krijg je korting op je premie.

Slide 37 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zorgtoeslag

Mensen met een laag inkomen kunnen zorgtoeslag krijgen. Zorgtoeslag ontvang je om de kosten van je zorgverzekering te betalen. Je ontvangt de zorgtoeslag van de belastingdienst.






Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zorgtoeslag

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De zorgverzekering
  • premie: wat je aan de zorgverzekering betaald.
  • zelfzorgmiddelen: medicijnen die je zelf moet betalen, zonder recept.
  • eigen risico: deel dat je zelf moet betalen.
  • declareren: zorgkosten terug vragen.
  • polis: contract van de zorgverzekeringsmaatschappij.

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bonus-Malus regeling
No Claim korting: voor ieder jaar dat je geen schade hebt geclaimd (en je dus geen schadevergoeding vraagt), krijg je een hogere korting op je premie. Dit is een bonus.

Als je wel een schade claimt, krijg je als 'straf' een lagere korting. Dit is een malus.


Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZORGVERZEKERING

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Bonus malus regeling
Is een vorm van premiedifferentiatie. 
Voorkomt dus ook averechtse selectie

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Een zorgtoeslag krijg je
A
Bij een laag inkomen
B
Bij een laag vermogen
C
Iedere Nederlander die 18 jaar of ouder is
D
Bij een laag vermogen en een laag inkomen

Slide 44 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is zorgtoeslag?
A
Een bedrag dat verzekeraars betalen
B
Een bedrag dat de verzekerde betaald
C
Een bedrag dat je betaalt wanneer je zorg gebruikt
D
Een bedrag dat de belastingdienst betaald

Slide 45 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vanaf wanneer heb je recht op zorgtoeslag?
A
16 jaar
B
17 jaar
C
18 jaar
D
19 jaar

Slide 46 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

bij het bonus/ malus systeem..
A
betalen goede en slechte risico's evenveel premie
B
hangt je premie af van schadevrije jaren
C
krijgen slechte risico's korting op hun premie
D
hanteren ze niet een vorm van premiedifferentiatie

Slide 47 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat verzeker je met een cascoverzekering?
A
De schade aan jouw eigen voertuig als het ongeluk niet jouw schuld is
B
De schade aan jouw eigen voertuig als het ongeluk jouw schuld is
C
De schade aan het andere voertuig als het ongeluk niet jouw schuld is
D
De schade aan het andere voertuig als het ongeluk jouw schuld is

Slide 48 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een cascoverzekering is verplicht
A
Waar
B
Niet waar

Slide 49 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe vond je de hele les?
😒🙁😐🙂😃

Slide 50 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Klaar?
Verder met extra rekenopdrachten!
Blz 122

Slide 51 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies