§3.4 conjunctuur

Conjunctuur
§3.4
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Conjunctuur
§3.4

Slide 1 - Tekstslide

Programma
Herhalen concurrentiepositie
Uitleg conjunctuur
Opdrachten digitale methode

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het eind van de les: 
Kun je 3 soorten bestedingen op noemen
Kun je uitleggen hoe we uit een periode van laagconjunctuur kunnen komen

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Video

De vraag naar arbeid is...
A
De beroepsbevolking
B
Alle mensen die vragen om werk
C
Alle uitzendbureaus
D
De totale werkgelegenheid

Slide 5 - Quizvraag

Een krappe arbeidsmarkt betekent dat er...
A
meer banen zijn dan werknemers
B
geen ruimte is bij de markt voor werk
C
meer werknemers zijn dan banen
D
geen werknemers voor banen

Slide 6 - Quizvraag

De productie van fietsen gaat steeds vaker automatisch. Avia ontslaat daarom 2000 medewerkers wereldwijd.
A
Frictiewerkloosheid
B
Structurele werkloosheid
C
Seizoenswerkloosheid
D
Regionale werkloosheid

Slide 7 - Quizvraag

Het begrip concurrentiepositie betekent...

Slide 8 - Open vraag

Hoe kan een bedrijf meer winst maken?
A
Minder kosten
B
Meer personeel
C
Minder belasting
D
Meer bezoekers

Slide 9 - Quizvraag

Door de aanschaf van machines stijgen de machinekosten, maar...
A
Stijgen de personeelskosten
B
Dalen de machinekosten
C
Dalen het aantal machines
D
Dalen de personeelskosten

Slide 10 - Quizvraag

De concurrentiepositie verbeterd als een bedrijf...
A
meer winst maakt
B
Minder personeel aanneemt
C
de kostprijs per product vermindert
D
meer reclame maakt

Slide 11 - Quizvraag

Het begrip bedrijfstijd betekent...

Slide 12 - Tekstslide

Het begrip bedrijfstijd betekent...

Slide 13 - Open vraag

Als bedrijven de bedrijfstijd verhogen is dit goed voor de...
A
Werkgelegenheid
B
Lonen
C
Belastingen
D
Economie

Slide 14 - Quizvraag

Als een bedrijf de bedrijfstijd verlengt zullen de machinekosten per product...
A
Dalen
B
Stijgen

Slide 15 - Quizvraag

Waar moet je aan denken bij het woord bestedingen?

Slide 16 - Open vraag

Coronacrisis!!
Bedrijven hebben minder afzet, omdat:
  • winkels mogen niet open
  • Minder bestedingen


Slide 17 - Tekstslide

Bestedingen
Besteden is een ander woord voor geld uitgeven aan producten of diensten.
Bestedingen = uitgaven van een bepaalde groep

Er zijn 4 groepen waarin we bestedingen onder verdelen, namelijk:
  1. Consumenten
  2. Bedrijven (investeringen)
  3. Overheid 
  4. Export



Slide 18 - Tekstslide

Laagconjunctuur
Er zijn 4 groepen waarin we bestedingen onder verdelen, namelijk:
  • Consumenten
  • Bedrijven (investeringen)
  • Overheid
  • Export

Als een bedrijf geld verdient aan een of meerdere van de 4 bovenstaande bestedingen dan is het belangrijk voor dit bedrijf dat die bestedingen hoog blijven.

In een laagconjunctuur zijn de bestedingen in deze 4 groepen lager dan normaal en zoals nu (in corona) zelfs 0.

Slide 19 - Tekstslide

Laag conjunctuur


Weinig bestedingen
Minder werk
Minder productie
Hogere werkloosheid

Hoog conjunctuur


Hogere bestedingen
Meer werk
Meer productie
Lagere werkloosheid

Slide 20 - Tekstslide

Vicieuze cirkel
Minder inkomen
Minder bestedingen
Minder productie
meer werkloosheid

Slide 21 - Tekstslide

Wat doet de overheid om de economie te verbeteren?
  1. Overheidsbestedingen verhogen
  2. Rente op leningen verlagen

Hoe werkt dit?
  • De overheid gaat meer wegen vernieuwen, bouwen, leningen geven etc.
  • Als de rentes laag zijn gaan mensen minder sparen en dus meer uitgeven. 
  • Ook gaan mensen dan meer lenen, want de rente is toch laag!










Slide 22 - Tekstslide

Hoe komt de overheid aan al dat geld?
Geld wordt bijgedrukt en er komt veel geld in de economie.

Wat gebeurt er als ergens ineens heel veel van is?

Het wordt minder waard!!

Dat gaat ook met ons geld gebeuren.


Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag
Aan de slag met paragraaf 3.4
Opdracht 1 t/m 5
blz. 88
Klaar: maak ook 7, 8, 9 en 10
Klaar? dan iets voor jezelf doen.

Slide 24 - Tekstslide

bedrijfskosten per product


Wat zijn bedrijfskosten ook alweer?

Slide 25 - Tekstslide

Bedrijfskosten per product
Stap 1: bereken de totale bedrijfskosten per periode
Stap 2: bereken de totale productie per periode
Stap 3: gebruik de volgende formule:

bedrijfskosten per product = totale bedrijfskosten : totale productie
timer
7:00

Slide 26 - Tekstslide

Rekentrainer
Maken bladzijde 108

timer
7:00

Slide 27 - Tekstslide

Nakijken rekentrainer

Slide 28 - Tekstslide

Afmaken 
afmaken paragraaf 3.4
en 
rekentrainer bladzijde 108
Dit is huiswerk voor donderdag 10 december

Slide 29 - Tekstslide

Vragen
Donderdag 10 december zijn er herkansingen en sommigen halen een toets in.

Vragen stellen kan deze les.

Slide 30 - Tekstslide

Bereken de procentuele daling van de werkgelegenheid in de reisbranche in 2013 ten opzichte van 2007. Schrijf je berekening op.

Slide 31 - Tekstslide

Examenvraag 2 (1P)
Ook het aantal reiswinkels in Nederland neemt snel af. In 2005 waren er nog ruim 2.100, in 2013 zijn er nog maar 1.260 over. Men voorspelt dat er in 2020 nog maar 750 reiswinkels over zullen zijn.


De 1.260 overgebleven reiswinkels verkopen samen nog evenveel reizen als de 2.100 reiswinkels in 2005. Wat is er met de afzet per reiswinkel gebeurd?


A De afzet per reiswinkel is afgenomen.
B De afzet per reiswinkel is gelijk gebleven.
C De afzet per reiswinkel is toegenomen. 

Slide 32 - Tekstslide