Aan het einde van de les kun je het voltooid deelwoord op de juiste manier spellen.
Aan het einde van de les kun je bijvoeglijk naamwoorden juist spellen.
Aan het einde van de les weetje hoe je werkwoorden uit het Engels in het Nederlands kunt spellen.
4. Aan het einde van de les kun je woorden met een l-klank spellen.
Slide 2 - Tekstslide
Herken de fout!
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Spelling: voltooid deelwoord
Slide 11 - Tekstslide
Samen maken:
opdracht 1 op blz. 85.
Slide 12 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord (klankveranderend)
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt:
gestolen, bewezen, verkocht
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Hoe spel je een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 15 - Tekstslide
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets meer over een zelfstandig naamwoord.
Slide 16 - Tekstslide
Een bijvoeglijk naamwoord
de geredde man
de bekende zanger
de ijzeren tafelpoot
de gele trein
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Zelfstandig maken:
opdracht 1, 2, 3 en 4 op blz. 86, 87 en 88.
Klaar? opdracht 6 maken.
Slide 19 - Tekstslide
Hoe zit het dan met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Slide 20 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Gebruik de tijdproef. Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm (pv)
tt - Ik koop een chocoladereep voor mijn broertje.
vt - Ik kocht een chocoladereep voor mijn broertje.
Slide 21 - Tekstslide
Hoe zit het dan met de persoonsvorm in de verleden tijd?
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Verleden tijd bij zwakke werkwoorden
Gebruik het 't ex-kofschip als je niet weet of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.
Slide 24 - Tekstslide
Slide 25 - Tekstslide
Maak:
opdracht 5 en 6 op blz. 28 en 29
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Video
Slide 28 - Tekstslide
Slide 29 - Tekstslide
Hoe spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Slide 30 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - ik
Is het werkwoord de persoonsvorm? En staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Dan gebruik je de ik-vorm als ‘ik’ voor of achter de persoonsvorm staat.
Slide 31 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - hij / zij of ze / het / u /
Bij alle andere persoonsvormen in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t.
Slide 32 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - wij / zij / jullie (meervoud)
In het meervoud schrijf je de persoonsvorm zoals je het hele werkwoord schrijft.
Slide 33 - Tekstslide
Verleden tijd bij sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.