In deze les zitten 40 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Welkom bij Nederlands!
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag in de les:
Eerste helft (45 min.)
Terugblik vorige les: bijvoeglijk naamwoord
Korte uitleg: je of jij achter de persoonsvorm
Zelfstandig maken: opdracht 2 (blz. 144)
Uitleg: het meervoud van zelfstandige naamwoorden
Zelfstandig maken: opdracht 3 en 4 op blz. 144 t/m 146
Tweede helft (45 min.)
Terugblik: wat zijn verwijswoorden?
Uitleg: verwijswoorden met -n of zonder -n
Zelfstandig maken: opdracht 7 en 8 (blz. 147)
Terugkijken: hoe ging het?
Slide 2 - Tekstslide
Doelen van deze les:
Aan het einde van de les kun je het meervoud van zelfstandige naamwoorden juist spellen.
Aan het einde van de les weet je wanneer je verwijswoorden met -n of zonder - n schrijft.
Slide 3 - Tekstslide
Spelling
Slide 4 - Tekstslide
Je of jij achter de persoonsvorm
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Tekstslide
Maak opdracht 2 (blz. 144)
Slide 7 - Tekstslide
Hoe spel je het meervoud van zelfstandige naamwoorden?
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Maak opdracht 3 en 4 (blz. 144 en 146)
Slide 10 - Tekstslide
Welke verwijswoorden schrijf je met -n en welke zonder -n?
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Maak opdracht 6 en 7 (blz. 146 en 147)
Slide 13 - Tekstslide
-n of niet?
Staat er geen zelfstandig naamwoord achter?
Schrijf dan -n als het verwijst naar personen.
Schrijf geen -n als het verwijst naar dingen, planten of dieren.
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Maak opdracht 8 (blz. 148)
Slide 16 - Tekstslide
Samen maken:
opdracht 10 op blz. 148.
Slide 17 - Tekstslide
Het voltooid deelwoord (klankveranderend)
Het voltooid deelwoord van een klankveranderend werkwoord schrijf je zoals het klinkt:
gestolen, bewezen, verkocht
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Hoe spel je een bijvoeglijk naamwoord?
Slide 20 - Tekstslide
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets meer over een zelfstandig naamwoord.
Slide 21 - Tekstslide
Een bijvoeglijk naamwoord
de geredde man
de bekende zanger
de ijzeren tafelpoot
de gele trein
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Zelfstandig maken:
opdracht 1, 2, 3 en 4 op blz. 86, 87 en 88.
Klaar? opdracht 6 maken.
Slide 24 - Tekstslide
Hoe zit het dan met de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Slide 25 - Tekstslide
Wat is de persoonsvorm?
Gebruik de tijdproef. Zet de zin in een andere tijd. Het werkwoord dat verandert is de persoonsvorm (pv)
tt - Ik koop een chocoladereep voor mijn broertje.
vt - Ik kocht een chocoladereep voor mijn broertje.
Slide 26 - Tekstslide
Hoe zit het dan met de persoonsvorm in de verleden tijd?
Slide 27 - Tekstslide
Slide 28 - Tekstslide
Verleden tijd bij zwakke werkwoorden
Gebruik het 't ex-kofschip als je niet weet of je -te(n) of -de(n) moet schrijven.
Slide 29 - Tekstslide
Slide 30 - Tekstslide
Maak:
opdracht 5 en 6 op blz. 28 en 29
Slide 31 - Tekstslide
Slide 32 - Video
Slide 33 - Tekstslide
Slide 34 - Tekstslide
Hoe spel je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd?
Slide 35 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - ik
Is het werkwoord de persoonsvorm? En staat de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd? Dan gebruik je de ik-vorm als ‘ik’ voor of achter de persoonsvorm staat.
Slide 36 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - hij / zij of ze / het / u /
Bij alle andere persoonsvormen in het enkelvoud schrijf je de ik-vorm + t.
Slide 37 - Tekstslide
Tegenwoordige tijd - wij / zij / jullie (meervoud)
In het meervoud schrijf je de persoonsvorm zoals je het hele werkwoord schrijft.
Slide 38 - Tekstslide
Verleden tijd bij sterke werkwoorden
Sterke werkwoorden veranderen in de verleden tijd van klank.