Voorbereiding toetsweek

Voorbereiding toetsweek
Deel 1: Spreekwoorden/uitdrukkingen
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsPraktijkonderwijsLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Voorbereiding toetsweek
Deel 1: Spreekwoorden/uitdrukkingen

Slide 1 - Tekstslide

Welk spreekwoord geeft
dit plaatje aan?
A
Je eigen vlees en bloed
B
Jong geleerd, oud gedaan
C
Oud en wijs genoeg zijn
D
De appel valt niet ver van de boom

Slide 2 - Quizvraag

Wat betekent:
'De appel valt niet ver
van de boom'
A
Kinderen lijken vaak op hun ouders
B
Appels die vallen kun je niet eten
C
Kinderen lijken niet op hun ouders

Slide 3 - Quizvraag

Wat betekent:
'Iemand met open armen ontvangen'
A
Iemand enthousiast ontvangen
B
Geen last hebben van iemand
C
Mensen veranderen
D
Jouw eigen kind of kinderen

Slide 4 - Quizvraag

Wat betekent:
'Je als een vis in het water voelen'

Slide 5 - Open vraag

Welk spreekwoord geeft
dit plaatje aan?
A
Zoek en gij zult vinden
B
Je moet een gegeven paard niet in de bek kijken
C
Het zijn dikke vrienden
D
Van je familie moet je het hebben

Slide 6 - Quizvraag

Wat betekent:
'Je moet een gegeven
paard niet in de
bek kijken'
A
Niet kritisch zijn over iets dat je krijgt
B
Het zijn dikke vrienden
C
Van je familie moet je het hebben

Slide 7 - Quizvraag

Wat betekent:
'Tegen de lamp lopen'

Slide 8 - Open vraag

Wat betekent:
'Jong geleerd, oud gedaan'
A
Als je het jong oefent, hoef je het later nooit meer te doen
B
Wat je op jonge leeftijd leert, daarvan heb je je hele leven profijt
C
Verstandig genoeg zijn om zelf beslissingen te nemen

Slide 9 - Quizvraag

Welk spreekwoord geeft
dit plaatje aan?
A
Voor dag en dauw
B
Morgenrood, water in de sloot
C
Van de regen in de drup komen
D
Het is mistig buiten

Slide 10 - Quizvraag

Wat betekent:
'Voor dag en dauw'
A
Heel laat
B
Het is mistig buiten
C
Heel vroeg
D
Het regent buiten

Slide 11 - Quizvraag

Wat betekent:
'Geen kind hebben aan iemand'
A
Heel veel werk aan iemand hebben
B
Geen last hebben van iemand

Slide 12 - Quizvraag

Welk spreekwoord geeft
dit plaatje aan?
A
Het zijn dikke vrienden
B
De appel is groter dan het ei
C
Appeltje eitje

Slide 13 - Quizvraag

Wat betekent:
'Appeltje eitje'
A
Iets dat erg ingewikkeld is
B
Iets dat heel gemakkelijk is

Slide 14 - Quizvraag

Wat betekent:
'Oost west, thuis best'
A
Jouw huis staat in het oosten
B
Jouw huis staat in het westen
C
Waar je ook bent, thuis is de fijnste plek

Slide 15 - Quizvraag

Wat betekent:
'Kleine kinderen worden groot'

Slide 16 - Open vraag

Voorbereiding toetsweek
Deel 2: Een bericht schrijven

Slide 17 - Tekstslide

Wat is belangrijk bij het opstellen van een bericht aan je vriendin?
A
Inhoud
B
Taalgebruik
C
Taalverzorging (Hoofdletters, leestekens)
D
Handschrift

Slide 18 - Quizvraag

Wat voor soort taalgebruik gebruik je in een bericht naar een vriendin?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 19 - Quizvraag

Wat voor soort taalgebruik gebruik je in een bericht aan je mentor?
A
Formeel
B
Informeel

Slide 20 - Quizvraag

Hoe sluit je een formeel bericht af?
A
Groetjes
B
Bye!
C
Met vriendelijke groet,
D
Hoog achtend,

Slide 21 - Quizvraag

Hoe begin je een informeel bericht aan je vriendin?
A
Hoi ...
B
Yo ...
C
Beste ...
D
Geachte ...

Slide 22 - Quizvraag

Welke vragen stel je jezelf voordat je een tekst gaat schrijven?
A
Wie leest het?
B
Wat is het doel?
C
Staan de leestekens op de juiste plaats?
D
Heb ik het bericht verzonden?

Slide 23 - Quizvraag

Je schrijft een vakantiekaart aan je oma. Wat zet je erin?
A
Wat je allemaal hebt gedaan tijdens je vakantie
B
Wat je allemaal gegeten hebt tijdens je vakantie
C
Hoe laat je bent gaan slapen op vakantie
D
Wat je vakantieadres is

Slide 24 - Quizvraag

Je schrijft een bericht aan je moeder op een post-it. Wat is hierbij belangrijk?
A
Inhoud
B
Taalgebruik
C
Taalverzorging (Hoofdletters, leestekens)
D
Handschrift

Slide 25 - Quizvraag

'Ey man'
Zou je prima kunnen gebruiken als openingszin in een bericht aan je mentor
A
Juist
B
Onjuist

Slide 26 - Quizvraag

Als je geen leestekens in een bericht gebruik, kan de boodschap soms niet goed overkomen
A
Juist
B
Onjuist

Slide 27 - Quizvraag