In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Pak je leesboek en ga lekker lezen!
timer
15:00
Slide 1 - Tekstslide
Wat gaan we deze les doen?
Wat weet je nog?
Uitleg Grammatica Zinsdelen H5
Zelf aan de slag!
Slide 2 - Tekstslide
Voor we starten....
Noteer eerst het huiswerk in jouw Plenda.
Maandag 13 december:
Gram. Zinsdelen H4 (blz. 118): opdr. 1 t/m 3
Gram. Zinsdelen H5 (blz. 148): opdr. 1, 2, 4
Vrijdag 17 december:
Toets Gram. Zinsdelen H1-6
Slide 3 - Tekstslide
Doelen van de les:
Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
Slide 4 - Tekstslide
De vorige lessen gingen over de volgende zinsdelen:
pv, ow, wg/ng, lv.
We herhalen eerst deze zinsdelen, voordat we starten met het meewerkend voorwerp (mv).
Slide 5 - Tekstslide
Noteer de persoonsvorm (pv), het werkwoordelijk gezegde (wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin: Vanavond maak ik eindelijk mijn werkstuk over vulkanisme af.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Slide 6 - Open vraag
Welke uitspraak over het naamwoordelijk gezegde is juist?
A
Het naamwoordelijk gezegde doet iets.
B
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit een naamwoordelijk en een werkwoordelijk deel.
C
Het naamwoordelijk gezegde bestaat uit alle werkwoorden in de zin.
D
Een zin met een naamwoordelijk gezegde heeft óók een lijdend voorwerp.
Slide 7 - Quizvraag
Verdeel de zinnen in twee groepen:
Een groep waar het onderwerp iets doet
en een groep waar het onderwerp iets is.
Het onderwerp doet iets.
Het onderwerp is iets.
Jip is boos.
De buurman geeft de planten water.
Ik ben gelukkig.
De voorzitter overhandigt de prijs.
Hij schijnt achttien jaar te zijn.
Slide 8 - Sleepvraag
Lees de zin en ontdek wat er gezegd wordt. Is er sprake van een werkwoordelijk gezegde of van een naamwoordelijk gezegde?
werkwoordelijk gezegde
(het onderwerp doet iets)
naamwoordelijk gezegde
(het onderwerp is iets)
Het openbaar vervoer is voor studenten ideaal.
Jouw zelfgemaakte citroentaart is heel lekker geworden!
Met zijn optreden belooft de zanger zijn publiek een geweldige avond.
Nederlandse dj's zijn de laatste jaren populair.
Met de patiënt schijnt alles in orde te zijn.
De jongens konden niet lachen om de flauwe grappen van de docent.
Slide 9 - Sleepvraag
Welk zinsdeel vind je tot nu toe het moeilijkste?
Slide 10 - Woordweb
H5 Grammatica Zinsdelen - Meewerkend voorwerp
Zinsdelen tot nu toe:
persoonsvorm (pv)
tijdproef, getalproef (vraagzin)
onderwerp (ow)
Wie/(wat) + pv?
werkwoordelijk gezegde (wg)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) doet
lijdend voorwerp (lv)
Wat/Wie + wg + ow ?
naamwoordelijk gezegde (ng)
zegt wat het onderwerp (iets of iemand) is
- werkwoordelijk deel: 9 koppelwerkwoorden
- naamwoordelijk deel: zet je tussen haken
Slide 11 - Tekstslide
H5 Grammatica Zinsdelen - Meewerkend voorwerp
Meewerkend voorwerp (mv)
> De broertjes gaven een klein cadeau aan hun moeder.
In sommige zinnen komt een meewerkend voorwerp voor. Het meewerkend voorwerp geeft aan dat het onderwerp iets aan iemand geeft of vertelt.
Een meewerkend voorwerp kan beginnen met aan of voor, maar dat hoeft niet altijd. Als het niet met 'aan' begint, moet je 'aan' ervoor kunnen zetten.
Slide 12 - Tekstslide
H5 Grammatica Zinsdelen - Meewerkend voorwerp
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Noteer eerst het onderwerp, werkwoordelijk gezegde en lijdend voorwerp.
Stel de vraag: Aan/Voor wie + werkwoordelijk gezegde + onderwerp + lijdend voorwerp?
VB: Lina mocht haar buurvrouw een doosje chocolade geven.
ow: Lina
wg: mocht geven
lv: een doosje chocolade
mv: Aan wie mocht Lina een doosje chocolade geven? -> (aan) haar buurvrouw
mv is dus 'haar buurvrouw'
Slide 13 - Tekstslide
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Staat de burgemeester in de stad snoep uit te delen aan de kinderen?
A
de burgemeester
B
in de stad
C
snoep
D
aan de kinderen
Slide 14 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Vanmorgen legde de geschiedenisleraar de opdrachten nog eens aan zijn klas uit.
A
vanmorgen
B
de geschiedenisleraar
C
de opdrachten
D
aan zijn klas
Slide 15 - Quizvraag
Wat is het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Johannes de Jong heeft ons alweer zo'n superlange e-mail gestuurd.
A
Johannes de Jong
B
ons
C
alweer
D
zo'n superlange e-mail
Slide 16 - Quizvraag
Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?
Waarom zou dit orkest zulke ouderwetse liedjes spelen?
A
Ja
B
Nee
Slide 17 - Quizvraag
Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?
Vanwege m'n verjaardag gaf ik vandaag iedereen in de klas een traktatie.
A
Ja
B
Nee
Slide 18 - Quizvraag
Bevat de volgende zin een meewerkend voorwerp?
Ik ga in de toekomst ongetwijfeld een tijdje in een woonboot wonen.
A
Ja
B
Nee
Slide 19 - Quizvraag
Hoe vind je het meewerkend voorwerp?
Slide 20 - Open vraag
H5 grammatica zinsdelen
SAMENGEVAT
Als je het meewerkend voorwerp wil vinden, noteer je eerst: ow, wg en lv. Vervolgens stel je de vraag: Aan/Voor wie + wg + ow + lv?
Let op:
Niet elke zin bevat een meewerkend voorwerp.
Het is belangrijk om de juiste volgorde aan te houden bij het vinden van zinsdelen.
Slide 21 - Tekstslide
Ik kan het meewerkend voorwerp in een zin vinden.
😒🙁😐🙂😃
Slide 22 - Poll
Aan de slag!
Maak H5 Gram. Zinsdelen (blz. 148/149): opdr. 1, 2, 4.
Je mag dit samen doen, maar overleg zachtjes.
Klaar?
Maak de extra opdracht (4), NN Online: Trainen H1-4 of ga lezen in je leesboek.
Slide 23 - Tekstslide
Benoem het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Ongetwijfeld gaat deze maaltijd heel bijzonder worden voor gasten.
A
ongetwijfeld
B
deze maaltijd
C
heel bijzonder
D
voor gasten
Slide 24 - Quizvraag
Benoem het meewerkend voorwerp in de volgende zin.
Heeft Kim jou al dat verhaal over mij verteld?
A
Myrthe
B
jou
C
dat verhaal
D
over mij
Slide 25 - Quizvraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het gezegde (wg of ng), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin: De directeur van de basisschool zou veel liever burgemeester worden.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Slide 26 - Open vraag
Noteer de persoonsvorm (pv), het gezegde (ng of wg), het onderwerp (ow) en het lijdend voorwerp (lv) van de volgende zin: De jeugdige brandstichter moest een taakstraf van 480 uur uitvoeren.
Staat een zinsdeel niet in de zin? Zet dan een streepje (-).
Slide 27 - Open vraag
Ik kan het meewerkend voorwerp (mv) in een zin vinden.