V4 Latijn 16 feb

• Latijn
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 4

V4 LATIJN

16 FEB. 2021

Wat gaan we doen?

Bespreken tekst 7 t/m r.7

Quiz Tekst 6

Huiswerk

Quid inter morbos animi intersit et adfectus saepe iam dixi. 

Nunc quoque te admonebo: 

morbi sunt inveterata vitia et dura, 

ut avaritia, ut ambitio; 

nimio artius haec animum inplicuerunt et perpetua eius mala esse coeperunt. 

Wat het verschil is tussen ziekten van de geest en affecten, heb ik al vaak gezegd. 

Ook nu zal ik je er aan herinneren:     

morbi zijn ingewortelde en hardnekkige fouten, zoals hebzucht, zoals ambitie: 

te nauw hebben ze de geest omwikkeld en ze zijn begonnen een altijddurend kwaad daarvoor te zijn. 

Ut breviter finiam, morbus est iudicium in pravo pertinax, tamquam valde

expetenda sint quae leviter expetenda sunt.

Adfectus sunt motus animi inprobabiles, subiti et concitati, 

qui frequentes neglectique fecere morbum, 

fecere = fecerunt

Opdat ik het kort definieer: een morbus is een oordeel, volhardend in het slechte, alsof díe dingen, die matig begeerd moeten worden,  zeer begeerd moeten worden.

Affecten zijn afkeurenswaardige impulsen van de geest, plotseling en snel in beweging ge- bracht, 

die als zij talrijk en verwaarloosd zijn een morbus veroorzaakt hebben, 

sicut destillatio una 

nec adhuc in morem adducta 

tussim facit, 

adsidua et vetus 

pthisin.

zoals één verkoudheid, 

indien zij nog niet tot gewoonte is geworden /  indien zij nog niet frequent optreedt, 

een hoestbui veroorzaakt, 

(maar) indien zij aanhoudend is  en lang bestaand 

tuberculose

Tekst 6

Welke houding moet je aannemen tegenover de affecten?

Panaetius zegt in r.4 over de liefde (ongeveer):

'verwarrend, onbeheersbaar, verslavend en waardeloos voor onszelf'

1. ja, dat zei hij
2. nee, dat zei hij niet

r.5: quaerenti

1. dat. M ev.
2. nom. M mv.
3. gen. M ev.
4. abl. M ev.

respondit

1. praesens
2. imperfectum
3. perfectum
4. nominativus

r.7 recedamus

Verklaar het gebruik van de modus

1. conjunctivus: afhankelijke vraag
2. indicativus: feitelijke gebeurtenis
3. indicativus: algemeen gegeven
4. conjunctivus: aansporing

r.7: hoc loco

Wat bedoelt Seneca hiermee?

rr.7 t/m 10: nimis t/m placabimur

Wat bedoelt de fictieve spreker?

1. Wij willen niet aan de strenge regels van de stoa gehoorzamen
2. Wij kunnen niet aan de strenge regels van de stoa gehoorzamen
3. Wij zijn kleine mensjes
4. Wij vinden de stoa stom

rr.9-10: dolebimus t/m placabimur

Breid de opsomming uit met een toepasselijke aanvulling.

r.10: possimus

Verklaar het gebruik van de conjunctivus hier.

1. Het is geen conjunctivus
2. afhankelijke vraag
3. aansporing
4. finale bijzin

r.11: aliud

1. nom. N ev
2. acc. N ev.
3. acc. M ev.
4. Het is een bijwoord

r.12: quam

Hoe moet je dit woord hier vertalen?

1. die
2. deze
3. wie
4. dan

r.13: illo

Verwijst naar:

1. de volgende zin (si t/m concitemus)
2. natura
3. homini
4. roboris

rr.14: nolle t/m praetenditur

Welk tekstelement contrasteert met nolle? Citeer.

Wat nu?

Vertaal tekst 7 af

Vertaal tekst 8 af

Leer stamtijden maneo t/m posco